Herhaling:
Leesteken: , . ! ?
Klinkers: a, e, i, o, u
Lidwoord: de, het, een
Zelfstandig naamwoord: mens, dier of ding (woorden waar je 'de, het of een' voor kunt zetten)
Voorzetsel: met een voorzetsel kun je waar/wanneer aangeven: voor, in, achter, tot, per, sinds
Bijvoeglijk naamwoord: zegt iets over het zelfstandig naamwoord: mooie, drukke, kleine, lieve
Werkwoord: iets dat je kunt doen: lopen, fietsen, rennen, zwemmen