Dit zijn hetzelfde type vragen als ook op de toets zouden kunnen komen volgende week.
Slide 12 - Slide
Benoem naamval, getal en geslacht van τας δυο νεας κεφαλας r. 1
A
nom. ev. onz.
B
acc. mv. vr.
C
acc. mv. man.
D
acc. mv. onz.
Slide 13 - Quiz
Waar staat het antwoord op de Griekse vraag in zin 3?
A
zin 1
B
zin 5-6
C
zin 4
D
zin 8
Slide 14 - Quiz
Wat is het bijvoeglijk naamwoord in zin 4? 4. Οὕτως ἄλλη κεφαλὴ οὐ βλαστάνει
A
Οὕτως
B
ἄλλη
C
κεφαλὴ
D
βλαστάνει
Slide 15 - Quiz
7. Τέλος δὲ μία κεφαλή ἐστι λοιπη· Welk woord is de persoonsvorm?
A
Τέλος
B
κεφαλή
C
ἐστι
D
λοιπη
Slide 16 - Quiz
Wat is het naamwoordelijk deel van het gezegde in zin 8?
A
ἀθανατος
B
γαρ
C
ἐστιν
Slide 17 - Quiz
Hoe kan je zien dat ἀθανατος het naamwoordelijk deel van het gezegde is in zin 8?
Slide 18 - Open question
Vragen over de verhalen van Herakles
Ook dit soort vragen kan je op de toets krijgen. Je kan alle informatie vinden verspreid over je aantekeningen, de nederlandse tekstpagina's in het boek en de andere Griekse teksten die we vertaald hebben.
Slide 19 - Slide
Herakles komt uit ...
A
Athene
B
Kreta
C
Mykene
D
Thebe
Slide 20 - Quiz
Hoe herken je Herakles op een afbeelding?
A
Knots en leeuwenhuid
B
Adelaar
C
Speer en schild
D
Minotaurus in de buurt
Slide 21 - Quiz
Wat was de eerste opdracht van Herakles?
A
Doden van de slangen bij zijn geboorte
B
Doden van het Erymantische zwijn
C
Het doden van de Hydra van Lerna
D
Het doden van de leeuw van Nemea
Slide 22 - Quiz
Hoe doodde Herakles de leeuw?
A
Hij schoot de leeuw met gifpijlen
B
Hij wurgde de leeuw
C
Hij sneed de leeuw met een steen
D
Hij vroeg hulp aan zijn vriend
Slide 23 - Quiz
Hoe maakte Herakles de Stallen schoon?
A
Schoonmaakmiddel
B
Een rivier
C
De Lucht
D
Een plant
Slide 24 - Quiz
Herakles was de zoon van Zeus en ...
A
Alkmene
B
Hera
C
Latona
D
Pallas Athena
Slide 25 - Quiz
Hoe heet de helper van Herakles?
A
Φίλος
B
Εὐρυσθεὺς
C
Ἰόλαος
D
Καρκίνος
Slide 26 - Quiz
Van wie kreeg Herakles zijn taken?
A
Apollo
B
Eurystheus
C
Zeus
D
Artemis
Slide 27 - Quiz
Wat was de slang van Lerna níet?
A
μέγας
B
δεινός
C
φοβερός
D
φιλος
Slide 28 - Quiz
Zelf werken
Vertaal nu nog de rest van de tekst. Klaar? Maak de taaloefeningen bij les 4C (hulpboek p. 39-40)