H21 - soorten werkwoorden en werkwoordelijk gezegde
Goedemorgen klas 2C
Vandaag...
- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Vandaag...
Lezen in je leesboek
Dagopening
Terugblik theorie + opdr. 6
Theorie H21
Opdrachten maken
Leerdoel:
Ik kan in een zin bepalen wat de persoonsvorm en het onderwerp is.
Ik kan bepalen wat het werkwoordelijk gezegde in een zin is.
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Goedemorgen klas 2C
Vandaag...
- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Vandaag...
Lezen in je leesboek
Dagopening
Terugblik theorie + opdr. 6
Theorie H21
Opdrachten maken
Leerdoel:
Ik kan in een zin bepalen wat de persoonsvorm en het onderwerp is.
Ik kan bepalen wat het werkwoordelijk gezegde in een zin is.
Slide 1 - Slide
Huiswerk
Vrijdag 17 november:
H20, opdr. 6
H21, opdr. 6 en 7
Slide 2 - Slide
De vorige les ging over de persoonsvorm, de zin in zinsdelen verdelen en het onderwerp. Wat weet je hier nog van?
Slide 3 - Slide
Je kunt de persoonsvorm op drie manieren vinden. Weet je nog welke drie manieren er zijn?
Slide 4 - Mind map
de persoonsvorm
De persoonsvorm vinden:
Maak van de zin een vraag, het werkwoord vooraan in de zin is de persoonsvorm.
Zet de zin in een andere tijd, het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm
Verander het getal van de zin, maak van enkelvoud meervoud of andersom, het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm
Slide 5 - Slide
Zin in zinsdelen verdelen
Zinnen bestaan uit zinsdelen. Zinsdelen zijn één of een groep woorden die bij elkaar horen. Je kunt een zinsdeel vooraan in de zin plaatsen: voor de persoonsvorm.
Bijvoorbeeld:
In Lord of the Rings / moet / de hobbit Frodo / een ring / vernietigen.
De hobbit Frodo / moet / een ring vernietigen / in Lord of the Rings.
Een ring / moet / de hobbit Frodo / vernietigen / in Lord of the Rings.
Slide 6 - Slide
Zinsdelen vinden
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Het onderwerp
Naast een persoonsvorm bevatten de meeste zinnen ook een onderwerp. Je vindt het onderwerp als volgt:
Stel de vraag: Wie/Wat + persoonsvorm?
> het antwoord op deze vraag is het onderwerp.
VB: Mijn nichtjes hebben gisteren bij Jim een taart gebakken voor oma.
Vraag: Wie + pv? > Wie hebben?
Antwoord op de vraag: Mijn nichtjes
OW = Mijn nichtjes
Slide 9 - Slide
Welke uitspraak over de persoonsvorm is waar?
I. Als je de persoonsvorm van een zin van tijd verandert, verandert het onderwerp mee II. Vraagzinnen beginnen altijd met de persoonsvorm.
A
Alleen zin I is juist
B
Alleen zin II is juist
C
Beide zinnen zijn juist
D
Beide zinnen zijn onjuist
Slide 10 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook
Slide 11 - Quiz
In welke zin vormen de GROTE woorden samen één zinsdeel?
A
Ik verpakte de kleren KEURIG IN GROTE, STOFFEN DRAAGZAKKEN
B
Veel lezers vonden DAT LAATSTE ARTIKEL over jou erg leuk.
C
Was Kirsten altijd al ZO'N SPORTIEF EN VRIENDELIJK MEISJE?
Slide 12 - Quiz
Welke verdeling in zinsdelen is juist?
A
Ooit / zal / dit bedrijf / uit Urk / de restauratie / van de kerk / voltooien.
B
Ooit / zal / dit bedrijf / uit Urk / de restauratie van de kerk / voltooien.
C
Ooit / zal / dit bedrijf uit Urk / de restauratie / van de kerk / voltooien.
D
Ooit / zal / dit bedrijf uit Urk / de restauratie van de kerk / voltooien.
Slide 13 - Quiz
H21 - werkwoordelijk gezegde Wat weet je nog van het (werkwoordelijk) gezegde?
Slide 14 - Mind map
Werkwoordelijk gezegde
Een zin bevat een werkwoordelijk gezegde (wg):
Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp doet.
Bestaat uit de persoonsvorm + overige werkwoorden.
Als de zin alleen een persoonsvorm heeft, is de persoonsvorm óók het werkwoordelijk gezegde.
VB: De voorzitter van de club / heeft / na afloop van het toernooi / de prijzen uitgereikt.
pv = heeft
wg = heeft uitgereikt
ow = de voorzitter van de club
Slide 15 - Slide
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Het werkwoordelijk gezegde
Piet
drinkt
een blikje cola
in de pauze
Slide 16 - Drag question
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Het werkwoordelijk gezegde
Janneke
heeft
haar werk
goed
gedaan
Slide 17 - Drag question
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
werkwoordelijk gezegde
Piet
heeft
een blikje cola
in de pauze
gedronken
Slide 18 - Drag question
EXTRA UITLEG BIJ DE SLIDE
De voorzitter reikt na het toernooi de prijzen uit.
pv = reikt
wg = reikt uit
Het hele werkwoord is namelijk uitreiken.
Slide 19 - Slide
waar
niet waar
Je kunt de persoonsvorm vinden door de zin vragend te maken.
Het hele werkwoord begint vaak met ge- be- ver- ont-.....
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die in de zin staan.
Je kunt het werkwoordelijk gezegde vinden door de tijdproef of de getalproef te gebruiken.
Slide 20 - Drag question
Werkwoordelijk gezegde
Als de woordjes te of aan het vóór een werkwoord staan, horen die woordjes bij het werkwoordelijk gezegde.
Achter zijn villa / ligt / de beroemde acteur (ow) / in een hangmat /
te lezen.
wg = ligt te lezen
Enkele derdeklassers (ow) / waren / op het schoolplein / aan het basketballen.
wg = waren aan het basketballen
Slide 21 - Slide
Werkwoordelijke uitdrukking
Soms is het werkwoordelijk gezegde een 'werkwoordelijke uitdrukking'
VB: Uit vrees voor arrestatie / kozen / de demonstranten (ow) / het hazenpad.
‘Het hazenpad kiezen’ is een uitdrukking voor ‘vluchten’.
Dus: wg = kozen het hazenpad
Slide 22 - Slide
hebben altijd een werkwoord.
vind je door de vraag: wie/ wat + pv?
vind je door de zin in een ander tijd te zetten.
is de persoonsvorm + alle werkwoorden of een werkwoordelijke uitdrukking.
Zinnen
Het onderwerp
De persoonsvorm
Een werkwoordelijk gezegde
Slide 23 - Drag question
Aan de slag!
Maak de volgende opdrachten:
H20: opdr. 6
H21: opdr. 6 en 7
De eerste tien minuten werk je zelfstandig in stilte. Daarna mag je zachtjes overleggen met degene naast je.