Persoonsvorm tegenwoordige tijd

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Persoonsvorm

Tegenwoordige tijd

Persoonsvorm

- Maak de zin vragend en de persoonsvorm komt vooraan

- Zet de zin in een andere tijd en de persoonsvorm verandert mee

Hij loopt naar school.

Vragend; Loopt hij naar school?

Andere tijd: Hij liep naar school.

ik vorm of ik-vorm + t

ik loop

hij/zij loopt

Hele werkwoord is lopen.

Ik vorm =

Let op je of jij erachter

Ik loop naar de stad.

Jij loopt naar de stad

Loop jij naar de stad?

Vinden

Ik vind  het leuk.  (ik-vorm)

Hij/zij vindt het leuk. (ik-vorm + t)

Vind jij het leuk? (ik-vorm, jij erachter)

Welke is goed?
Er zijn 2 goed.

1. Ik wordt
2. Hij word
3. ik word
4. Hij wordt

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Vul een ander werkwoord in om te horen of het met een d of dt is.

Voorbeeld: Ik word... opgehaald.

Ik loop opgehaald / ik loopt opgehaald

Hij (vinden) het hier niet leuk.

Hij loopt het hier niet leuk

Hij loop het hier niet leuk.

Maak een zin met de persoonsvorm 'worden'.