What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Verwijsles zij, hen of hun
1 / 39
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
This lesson contains
39 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
A
B
C
D
Slide 3 - Quiz
Ik weet goed wanneer ik zij, hen en hun moet gebruiken.
A
Mhoah
B
pff, nee
C
Ja, dat lukt mij!
Slide 4 - Quiz
DEEL 2
Slide 5 - Slide
ZIJ - HEN -HUN
Verwijsles 2:
zij/ hen en hun
Slide 6 - Slide
Doel:
Ik weet wanneer ik
zij
,
hen
en
hun
moet gebruiken.
Slide 7 - Slide
Dit is één van de lastigste onderdelen van de Nederlandse taal!
Let op:
Slide 8 - Slide
Wat gebruik je hier?
.... hebben nooit ruzie.
A
Zij
B
hen
C
hun
Slide 9 - Quiz
Het gebruik van
hun
gaat vaak mis
Hun hebben dat gedaan
Hun gaan fietsen
FOUT
Slide 10 - Slide
Hun
gebruik je om iemands bezit aan te geven.
Hun auto
Hun geld
Hun adres
Hun vakantie
Dan mag het wel vooraan de zin. Anders niet!
Slide 11 - Slide
Zij
,
hen
en
hun
zijn persoonlijke voornaamwoorden.
Deze woorden verwijzen naar éen of meerdere personen of dieren
Slide 12 - Slide
Je kan niet zeggen:
Hun
hebben dat betaald.
Hun
is in dit geval niet bezittelijk, maar het onderwerp.
Bekijk de volgende zinnen:
Hun tas is gestolen.
Hun wilden niet komen.
Als zij maar op tijd zijn.
ik heb begrepen dat hun het leuk vinden.
Koken, dat kunnen hun wel.
Slide 13 - Slide
GOED OF FOUT?
Hun tas is gestolen.
Hun wilden niet komen.
Als zij maar op tijd zijn.
Ik heb begrepen dat hun het leuk vinden.
Koken, dat kunnen hun wel.
Slide 14 - Slide
Zij
Zij gebruik je ALTIJD bij een onderwerp van een zin! (diegene waar het over gaat of die iets doet in de zin.)
Slide 15 - Slide
Hoe vind je het onderwerp in een zin?
Slide 16 - Open question
Klopt deze zin?
Hun zijn nu 35 jaar getrouwd.
A
Ja
B
nee
Slide 17 - Quiz
Wanneer gebruik je
hen
en wanneer
hun
?
Dit is iets ingewikkelder, maar daar zijn trucjes voor!
Slide 18 - Slide
Hun
1. Als het bezittelijk is (net geleerd)
2. Als je er 'aan of een ander voorzetsel' voor KAN denken, maar het staat er niet
Voorbeeld:
Hij geeft hun bloemen
Je kunt er aan bij DENKEN.
Hij geeft 'AAN' HUN de bloemen.
Slide 19 - Slide
Hun
Ik geef hun dat boek.
Wij hebben hun gisteren een cadeau gegeven.
Ik durf hun dat niet te vertellen.
Hij schonk hun een kopje koffie in. (hun = ‘voor hen’)
Hij rookt hun te veel. (hun = ‘volgens hen, wat hen betreft’)
China is hun te ver. (hun = ‘voor hen’)
De tranen stonden/sprongen hun in de ogen. (hun = ‘bij hen’)
(Overal kun je het woordje AAN bij denken)
Slide 20 - Slide
Klopt deze zin?
Ik vertel hun het goede nieuws.
A
Ja
B
Nee
Slide 21 - Quiz
Hen
1.
Hen
gebruik je na een voorzetsel.
2. Er staat geen voorzetsel voor en je kunt het er ook niet voor denken.
Slide 22 - Slide
Voorzetsels
Slide 23 - Mind map
Hen
Staat er een voorzetsel, dan
hen
Hij neemt altijd bloemen voor HEN mee.
Voorzetsel: voor
Slide 24 - Slide
De kat maakt ..... elke nacht wakker.
A
zij
B
hun
C
hen
Slide 25 - Quiz
Ik heb .... broer uitgenodigd.
A
hun
B
hen
C
zij
Slide 26 - Quiz
Ik heb ... uitgenodigd.
A
hun
B
hen
C
zij
Slide 27 - Quiz
...wilden liever niet komen.
A
hun
B
hen
C
zij
Slide 28 - Quiz
Ik vind ... nieuwe auto mooi.
A
hen
B
hun
C
zij
Slide 29 - Quiz
Ik heb speciaal voor ... een taart gebakken
A
hun
B
hen
C
zij
Slide 30 - Quiz
Voorbeeldzinnen:
Ik heb
HUN
broer uitgenodigd. (bezittelijk)
Ik heb
HEN
uitgenodigd. (niet bezittelijk, geen voorzetsel ervoor denken)
ZIJ
wilden liever niet komen. (Hun kan niet, bezittelijk)
Ik vind
HUN
nieuwe auto mooi. (ja! Bezittelijk)
Ik heb speciaal voor
HEN
een taart gebakken. (voorzetsel!)
Slide 31 - Slide
Vaste regel:
Hun
gebruik je alleen als je er een voorzetsel voor kan denken of als het bezittelijk is. Stamp dit in je hoofd en de rest weet je dan!
Slide 32 - Slide
Alle bestellingen zijn binnen en Annemiek heeft .... al rondgebracht.
A
hun
B
hen
C
ze
Slide 33 - Quiz
Deze klanten willen graag lunchen. Zou jij ..... bestelling willen opnemen?
A
hun
B
hen
C
ze
Slide 34 - Quiz
De medewerkers van de afdeling logistiek gaan staken. Volgens ..... krijgen ze te weinig
salaris.
A
hun
B
hen
C
ze
Slide 35 - Quiz
Enkele toeristen kwamen te laat op de luchthaven aan, omdat .... vertraging hadden met de trein.
A
hun
B
hen
C
ze
Slide 36 - Quiz
Vanochtend hebben 84 klanten contactloos betaald met .... pinpas. Slechts twaalf van ... wisten waar NFC voor staat.
A
hun, hen
B
hen, hun
C
hun, hun
Slide 37 - Quiz
EINDE
Slide 38 - Slide
Antwoorden huiswerk
Slide 39 - Slide
More lessons like this
Verwijsles 2
December 2022
- Lesson with
36 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Vergelijkingen; als of dan
December 2023
- Lesson with
51 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Verwijsles kort
April 2021
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Verwijsles 2
April 2021
- Lesson with
45 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Les 8 week 3 Hen/hun – jou/jouw
January 2024
- Lesson with
36 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Les 12 juni 2024 Stijlkwesties
June 2024
- Lesson with
33 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Stijlkwesties
March 2022
- Lesson with
39 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Voorzetsels in het Nederlands
March 2023
- Lesson with
38 slides
by
A-NT2 maar mee!
NT2
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
A-NT2 maar mee!