Zo gebruik je het betrekkelijk voornaamwoord
Met het betrekkelijk voornaamwoord
die verwijs je naar de-woorden (zie zin 1), met
dat naar het-woorden (zie zin 2). Let op: als je die/dat kunt vervangen door deze of dit, is die/dat een aanwijzend voornaamwoord.
Het betrekkelijk voornaamwoord wat gebruik je om te verwijzen naar
– een overtreffende trap:
- Bungeejumpen is het spectaculairste (wat ik ooit gedaan hebbijv.bijzin).
– een onbepaald voornaamwoord:
- Heb je van alles (wat je op school geleerd hebt bijv.bijzin), niets onthouden?
– een hele zin:
- We gaan naar Zweden op vakantie, wat ik niet zo leuk vind.
Als je verwijst naar een persoon, dan gebruik je niet waar+voorzetsel (waarmee, waarover enz.) maar voorzetsel + wie (met wie, over wie).
Niet: *De agent waarvan ik een bon kreeg, was niet erg vriendelijk.
Maar: De agent van wie ik een bon kreeg, was niet erg vriendelijk.