Herhaling Theorie OA periode 1 2022-2023

Herhaling Theorie OA
 periode 2 2022-2023
Oefenvragen voor de toetsweek
1 / 41
next
Slide 1: Slide
Pedagogisch werkMBOStudiejaar 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Herhaling Theorie OA
 periode 2 2022-2023
Oefenvragen voor de toetsweek

Slide 1 - Slide

Welke leeftijd hoort bij de kleuter?


A
2 tot 4 jaar
B
4 tot 6 jaar
C
6 tot 9 jaar

Slide 2 - Quiz

Motorische ontwikkeling van de kleuter:

1. Meisjes hebben een betere coördinatie dan jongens
2. Jonges zijn sterker dan meisjes
A
1 en 2 zijn beide onjuist
B
1 en 2 zijn beide juistontdekken is.
C
1 is juist, 2 is onjuist
D
1 is onjuist, 2 is juist

Slide 3 - Quiz

Welke uitspraken over de lichamelijke ontwikkeling bij kleuters zijn juist?

Het gehoor van kleuters is al volledig ontwikkeld.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

Welke uitspraken over de lichamelijke ontwikkeling bij kleuters zijn juist?

Kleuters hebben er moeite mee verschillende onderdelen samen te voegen tot een geheel.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

Welke uitspraken over de lichamelijke ontwikkeling bij kleuters zijn juist?

Over het algemeen hebben meisjes een beter evenwicht dan jongens.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

Welke uitspraken over de lichamelijke ontwikkeling bij kleuters zijn juist?

Over het algemeen kunnen meisjes hoger springen dan jongens.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

Cognitieve ontwikkeling:
Jelte is 4 jaar. Voor hem staan twee dezelfde lage, brede bakken. In de bakken zit evenveel water. Zijn meester giet het water uit een bak over in een hogere, smallere bak. Hij vraagt Jelte in welke bak meer water zit: in de hoge, smalle bak of in de lage, brede bak?
Wat zal Jelte nu waarschijnlijk antwoorden?
A
In beide bakken zit evenveel water.
B
In de hoge, smalle bak zit meer water.
C
In de lage, brede bak zit meer water.

Slide 8 - Quiz

Angsten:
Kleuters kunnen veel angsten hebben.

Wat is meestal de oorzaak van deze angsten?
A
Fantasie
B
Geweten
C
Zelfbeeld

Slide 9 - Quiz

Genderspecifiek gedrag
Genderspecifiek gedrag is gedrag dat kenmerkend is voor jongen- of meisje-zijn.
Welke uitspraak over genderspecifiek gedrag is juist?
A
Genderspecifiek gedrag is deels aangeboren, deels aangeleerd.
B
Genderspecifiek gedrag is aangeboren.
C
Genderspecifiek gedrag is aangeleerd.

Slide 10 - Quiz

Kasteel bouwen van kartonnen dozen
Ventilator uit elkaar halen
Verhaal voorlezen
Spelen met de poppenkast
Constructieve activiteit
Exploratieve activiteit
Imitatiespel
Taalactiviteit

Slide 11 - Drag question

Digitale activiteiten:
Een teveel aan online media heeft tot gevolg dat kinderen zich niet goed ontwikkelen.
Welke ontwikkelingen zullen achterblijven?
A
Cognitieve ontwikkeling
B
Lichamelijke ontwikkeling
C
Motorische ontwikkeling
D
Sociale en emotionele ontwikkeling

Slide 12 - Quiz

Spelontwikkeling stimuleren
De pedagogisch werker ziet dat Nora (6) heeft gewonnen met trefbal.

Wat kan de pedagogisch werker nu het beste zeggen?
A
Je hebt iedereen verslagen
B
Wat goed, je hebt gewonnen!!!
C
Super gedaan TOP

Slide 13 - Quiz

Een baby heeft bij geboorte een automatische reactie om dingen te grijpen met de handjes en de voetjes. Dit heet:
A
oog-hand coördinatie
B
grijpreflex

Slide 14 - Quiz

De automatische reactie van de baby om
krachtig te zuigen aan alles dat in zijn
mond komt heet:

A
Orale ontwikkeling
B
Slikreflex
C
Zuigreflex
D
Overlevingsdrang

Slide 15 - Quiz

Baby's leren hun spieren te beheersen volgens een vaste volgorde. Kies de juiste antwoorden
(2 antwoorden)
A
Van fijn naar grof
B
van grof naar fijn
C
van veraf naar dichtbij
D
van dichtbij naar veraf

Slide 16 - Quiz

Janset leert de eigenschappen van een blokje kennen.
Zij ziet, voelt en hoort deze eigenschappen en ervaart wat
ze betekenen:
een blokje voelt ruw en hoekig aan,
een beer zacht en een bal hard.
Dit is een voorbeeld van de

A
sensomotorische ontwikkeling.
B
zintuigelijke ontwikkeling
C
ontwikkeling van het ontdekkend leren

Slide 17 - Quiz

Het besef dat mensen en voorwerpen blijven bestaan, ook als ze niet zichtbaar zijn noemen we:


A
zelfbesef
B
objectpermanentie
C
ontwikkeling van het ontdekkend leren

Slide 18 - Quiz

De baby leert de dingen doordat
anderen ze, al of niet bewust,
voordoen is een voorbeeld van:


A
ervaringsleren
B
herhalingsleren
C
imiterend leren
D
bewustwordingsleren

Slide 19 - Quiz

De baby leert de dingen door ze
eindeloos te oefenen
is een voorbeeld van:


A
ervaringsleren
B
herhalingsleren
C
imiterend leren
D
bewustwordingsleren

Slide 20 - Quiz

De baby leert de dingen door ze zelf te doen
is een voorbeeld van:


A
ervaringsleren
B
herhalingsleren
C
imiterend leren
D
bewustwordingsleren

Slide 21 - Quiz

Slaap is erg belangrijk voor een goede groei van de baby. Wat is waar?
2 antwoorden aanklikken


A
Slapen is belangrijk voor een goede hersenontwikkeling
B
Een baby slaapt vaak lange periodes achter elkaar
C
Gemiddeld slaapt een pasgeboren baby 16 uur per dag.
D
Baby's slapen vanaf de geboorte de nachten door

Slide 22 - Quiz

Een baby leert vanuit reflexen en zintuigen. Voorbeelden van zintuigen:


A
ruiken, slikken , voelen, horen
B
zien, slikken , voelen, horen
C
proeven, slikken , voelen, horen
D
proeven, ruiken, voelen, horen

Slide 23 - Quiz

"Een baby voelt zich lichamelijk
prettig wanneer hij kan zuigen".
Is een voorbeeld van

A
orale behoefte
B
zuigreflex
C
ontdekkend leren
D
exploratiedrang

Slide 24 - Quiz

Het hechtingsproces is de periode waarin een belangrijke, gevoelsmatige band tussen kind en een of meer vertrouwde opvoeders ontstaat. Wat is er belangrijk tijdens het hechtingsproces? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.

A
Er zijn maar enkele mensen die het kind opvoeden en verzorgen
B
Het kind is bang voor de vertrouwde opvoeder.
C
Opvoeders moeten voorspelbaar reageren
D
Er moet sprake zijn van responsief gedrag bij de vaste ouders/opvoeders

Slide 25 - Quiz

De ontwikkeling van een peuter
is vooral gericht op:
A
fijne motoriek
B
grove motoriek
C
fijne en grove motoriek

Slide 26 - Quiz

Rond de leeftijd van .... maanden
kunnen de meeste kinderen los lopen.

A
10 maanden
B
12 maanden
C
18 maanden
D
24 maanden

Slide 27 - Quiz

De meeste kinderen zijn er aan toe om
zindelijk te worden als ze:
A
2.5 jaar oud zijn
B
3.5 jaar oud zijn
C
4 jaar oud zijn

Slide 28 - Quiz

Binnen de peuterfase is er sprake
van egocentrisme
Wat betekent egocentrisme?
A
Het onvermogen zich in anderen te verplaatsen en in te leven.
B
De peuter denkt alleen aan zichzelf en kiest voor zijn eigen belang.
C
Het betekent hetzelfde als egoïsme.

Slide 29 - Quiz

Stelling:
Een baby komt ter wereld zonder normbesef
Is deze stelling juist of onjuist?

A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quiz

Er zijn verschillende tips ten aanzien van koppig
gedrag bij peuters.
Welke tips zijn juist? (2 antwoorden)
A
Blijf rustig en kalm en toon begrip
B
Bestraf het koppige gedrag
C
Vermijd machtsstrijd
D
Leid de peuter nooit af

Slide 31 - Quiz

Stelling: een veilig gehechte peuter durft zijn ouders
boos te maken omdat hij weet dat ze altijd van hem
zullen blijven houden.
Is deze stelling juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quiz

Tijdens de seksuele ontwikkeling leert de peuter zijn of haar lichaam kennen
en benoemt alle lichaamsdelen. Er is nog geen sprake van schaamte.
Een voorbeeld hiervan is dat een peuter geen moeite heeft om in het midden
van anderen zijn of haar kleding uit te trekken.
Wat moet je in zulke situatie niet tegen de peuter zeggen of doen?
A
Opmerkingen maken zoals ‘dat hoort niet, schaam je’
B
De peuter hiervoor niet te straffen anders verliest een kind zijn of haar spontaniteit en openheid

Slide 33 - Quiz

Drie processen dragen bij aan vooruitgang in de ontwikkeling: groeiproces, leerproces en rijpingsproces.
De lichamelijke groei die het gevolg is van celdeling noem je ook wel:
A
groeiproces
B
rijpingsproces
C
leerproces

Slide 34 - Quiz

Drie processen dragen bij aan vooruitgang in de ontwikkeling: groeiproces, leerproces en rijpingsproces.
Het verwerven van theoretische, praktische en sociaal-emotionele kennis en vaardigheden noem je ook wel:
A
groeiproces
B
rijpingsproces
C
leerproces

Slide 35 - Quiz

Drie processen dragen bij aan vooruitgang in de ontwikkeling: groeiproces, leerproces en rijpingsproces.
Het 'ergens aan toe zijn', je bent eraan toe om wel of niet iets te leren noem je ook wel:
A
groeiproces
B
rijpingsproces
C
leerproces

Slide 36 - Quiz

kleuter
adolescent
Schoolkind
Baby
Peuter
puber
1
2
3
4
5
6

Slide 37 - Drag question

Kind is een 'Onbeschreven blad' betekent
in de geschiedenis van de ontwikkelingspsychologie:

A
Kinderen kun je alles leren door middel van straffen en belonen
B
de ontwikkeling gaat vanzelf

Slide 38 - Quiz

Vorming van eigen identiteit, ontwikkeling van de eigen wil, de eigen opvattingen en de ontwikkeling van het zelfbeeld is het voorbeeld van de:

A
Sociale ontwikkeling
B
Lichamelijke ontwikkeling
C
Persoonlijkheidsontwikkeling

Slide 39 - Quiz

Verstandelijke ontwikkeling, taalontwikkeling, ontwikkeling van
denken en geheugen is het voorbeeld van de:

A
Cognitieve ontwikkeling
B
Lichamelijke ontwikkeling
C
Persoonlijkheidsontwikkeling

Slide 40 - Quiz

Ontwikkeling van gevoelens van (basis)vertrouwen en veiligheid is het voorbeeld van de:

A
Cognitieve ontwikkeling
B
Emotionele ontwikkeling
C
Persoonlijkheidsontwikkeling

Slide 41 - Quiz