B2 Duits Kapitel 9-3

Herzlich Willkommen!
1 / 45
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herzlich Willkommen!

Slide 1 - Slide

Rückblick (1)
Voor vandaag heb je enkele Aufgaben in je werkboek gemaakt.

Die gaan we nu even nakijken en verbeteren.
Pak je boek (Seite 106-109),
controleer alle antwoorden en verbeter de fouten.

Slide 2 - Slide

Rückblick (2)
Voor vandaag heb je geoefend met
Seite 134/B Wortschatz.
Je hebt de oefeningen zojuist nagekeken.

Je hebt de woordjes ook moeten leren.
Laten we eens onderzoeken wat er van
je leerwerk is blijven hangen

Slide 3 - Slide

Welk woord?
A
die Kugeln
B
die Sahne

Slide 4 - Quiz

Welk woord?
A
die Metzgerei
B
die Wurst

Slide 5 - Quiz

Welk woord?
A
die Tasche
B
die Tüte

Slide 6 - Quiz

Welk woord?
A
das Gemüse
B
das Obst

Slide 7 - Quiz

Welk woord?
A
der Supermarkt
B
die Bäckerei

Slide 8 - Quiz

Welk woord?
A
der Euro
B
das Geld

Slide 9 - Quiz

Welk woord?
A
bar zahlen
B
mit Karte zahlen

Slide 10 - Quiz

Welk woord?
A
Guten Tag!
B
Auf Wiedersehen!

Slide 11 - Quiz

Typ het Duitse woord!

die

Slide 12 - Open question

Typ het Duitse woord!

die

Slide 13 - Open question

Typ het Duitse woord!

der

Slide 14 - Open question

Typ het Duitse woord!

der

Slide 15 - Open question

Typ het Duitse woord!

der

Slide 16 - Open question

Planung für heute
*Vandaag krijg je uitleg over NAAMVALLEN
*Veel mensen vinden dat moeilijk
*Je zult merken, dat het best wel meevalt
*We gaan het stapje voor stapje ontdekken en begrijpen
*Blijf goed nadenken bij het beantwoorden van de vragen
*Succes!




Slide 17 - Slide

Heeft de Nederlandse taal ook naamvallen?
A
Ja, maar wij noemen dat niet zo
B
Nee, dat is typisch iets voor de Duitse taal

Slide 18 - Quiz

Weetje
Ook het Nederlands heeft nog enkele NAAMVALLEN over.

Voorbeelden:
*De avond begint voor de meeste mensen na 18:00 uur.
*We trainen altijd 's avonds bij mijn voetbalclub.

*Ik maak graag legpuzzels.
*Wil je mij daarbij helpen?

*Willem-Alexander woont in Nederland.
*Hij is de koning der Nederlanden.







Slide 19 - Slide

Wat betekent deze "naamval" ?

's avonds
A
in de avond
B
vanavond

Slide 20 - Quiz

Wat betekent deze "naamval" ?

(Koning) der Nederlanden
A
van Nederland
B
in Nederland

Slide 21 - Quiz

Over wie gaan deze twee woordjes?

ik mij
A
over jezelf
B
over twee verschillende personen

Slide 22 - Quiz

Weetje
Het Duits heeft nog veel meer NAAMVALLEN.
Het woord NAAMVAL betekent eigenlijk gewoon WOORDVORM (Hoe ziet het woord eruit).

Soms is het verschil tussen de ene en de andere NAAMVAL heel groot, soms heel klein.









Slide 23 - Slide

Over wie gaan deze twee woordjes?

ich mich
A
over jezelf
B
over twee verschillende personen

Slide 24 - Quiz

Betekenen deze twee NAAMVALLEN hetzelfde?

Der Mann ist nicht so alt.
Kennst du den Mann auch?

A
ja
B
nee

Slide 25 - Quiz

Wat is het verschil tussen deze twee NAAMVALLEN?

Der Mann ist nicht so alt.
Kennst du den Mann auch?

A
het lidwoordje
B
de betekenis

Slide 26 - Quiz

Weetje
NAAMVALLEN gaan altijd over (VOOR-)NAAMWOORDEN (en lidwoorden):
     -zelfstandige naamwoorden (Mann - Schule - Kinder - enz.)
     -bijvoeglijke naamwoorden (klein - dick - langweilig - enz.)
     -persoonlijke voornaamwoorden (ich - mich - du - dich - enz.)
     -bezittelijke voornaamwoorden (mein - deine - unsere - enz.)
     -vragende voornaamwoorden (wer - welcher - enz.)
     -aanwijzende voornaamwoorden (dieser - diese - jede - enz.)
     -lidwoorden (der - die - das - den - ein - eine - enz.)

Slide 27 - Slide

Weetje
NAAMVALLEN hebben te maken met ZINSDELEN:
     -onderwerp van de zin (1e naamval)
     -meewerkend voorwerp (3e naamval)
     -lijdend voorwerp (4e naamval)

NAAMVALLEN hebben ook te maken met VOORZETSELS:
     -bijvoorbeeld: für wordt gevolgd door 4e naamval -> für den Mann
     -bijvoorbeeld: mit wordt gevolgd door 3e naamval -> mit dem Mann

Slide 28 - Slide

Welke zinsdelen zijn het woordje Mann?

Der Mann ist nicht so alt.
Kennst du den Mann auch?

A
der Mann = onderwerp den Mann is lijdend voorwerp
B
der Mann = lijdend voorwerp den Mann = meewerkend voorwerp

Slide 29 - Quiz

Staat er in deze zin een VOORZETSEL?

Ist das Geschenk für mich oder für deinen Bruder?
A
ja, het woordje "für"
B
ja, het woordje "mich"

Slide 30 - Quiz

Leerdoel
Deze les leren we 
de 1e naamval en de  4e naamval van de 
persoonlijke voornaamwoorden
én
de voorzetsels van de 4e naamval

Slide 31 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
1e naamval
4e naamval
ich (ik)
mich (mij)
du (jij)
dich (jou)
er (hij)
ihn (hem)
sie (zij) (ev)
sie (haar) (ev)
es (het)
es (het)
wir (wij)
uns (ons)
ihr (jullie)
euch (jullie)
sie (zij) (mv)
sie (hen) (mv)
Sie (u) 
Sie (u)

Slide 32 - Slide

Voorzetsels van de 4e naamval
Duits
Nederlands
durch
door(heen)
für
voor (bestemd)
ohne
zonder
um
om(heen)
bis
tot
gegen
tegen
entlang
langs

Slide 33 - Slide

Combineer de 1e en de 4e naamval
ich
du
er
sie(ev)
es
wir
ihr
sie(mv)
Sie
sie(mv)
dich
ihn
sie(ev)
euch
es
uns
mich
Sie

Slide 34 - Drag question

Sleep het VOORZETSEL naar de juiste vertaling.
door(heen)
voor (bestemd)
zonder
om(heen)
tot
tegen
langs
ohne
bis
entlang
für
durch
um
gegen

Slide 35 - Drag question

Kies de juiste NAAMVAL.

..... bin 13 Jahre alt.
A
Ich
B
Mich

Slide 36 - Quiz

Kies de juiste NAAMVAL.

Ist das Buch für ..... ?
A
wir
B
uns

Slide 37 - Quiz

Kies de juiste NAAMVAL.

Wo wohnst ..... ? In Berlin?
A
du
B
dich

Slide 38 - Quiz

Kies de juiste NAAMVAL.

..... schreiben morgen einen Test.
A
Wir
B
Uns

Slide 39 - Quiz

Kies de juiste NAAMVAL.

Ich kaufe ein Eis für ..... .
A
ihr
B
euch

Slide 40 - Quiz

An die Arbeit! (1)
*Open je boek op Seite 116/E Grammatik
*Maak de volgende Aufgaben:
     -Seite 116/Aufgabe 17
     -Seite 117/Aufgabe 18-19-20
     -Seite 118/Aufgabe 21-22
     -Seite 119/Aufgabe 23-24
     -Seite 120/Aufgabe 25-26
     -Seite 121/Aufgabe 27



Slide 41 - Slide

Aufgabenkontrolle!
Zojuist heb je een heleboel Aufgaben in je werkboek gemaakt over de 1e en 4e naamval

Die gaan we nu even nakijken en verbeteren.
Pak je boek (Seite 116-121),
controleer alle antwoorden en verbeter de fouten.

Slide 42 - Slide

An die Arbeit! (2)
*Alle Aufgaben gemaakt?
*Ga dan oefenen met de NAAMVALLEN
    -oefen PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD met GIMKIT (klik hier)
    -oefen VOORZETSELS met GIMKIT (klik hier)
*Vergeet niet de woordjes van 
      Seite 134/B Wortschatz en A Sehen te herhalen (zie Classroom voor                    GIMKIT en CRAM)
  

Slide 43 - Slide

Alles fertig und Zeit übrig?
*Such dir was schönes zum Üben in Classroom


Slide 44 - Slide

HAUSAUFGABEN
Lernen/Wiederholen:
*Seite 116/Grammatik A en Seite 119/Grammatik B
*Seite 134/A Sehen (D-N) + B Wortschatz (N-D)
Schreiben:
*Seite 116-121/Aufgaben 17-18-19-20-21-22-23-24-25-26-27
Vorbereiten/Lesen:
*Seite 134/C Hören

Slide 45 - Slide