wk 39 i uur huiswerk: opdrachten beantwoorden





Hoe beantwoord ik Geschiedenis (toets)vragen?
1 / 10
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 10 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson





Hoe beantwoord ik Geschiedenis (toets)vragen?

Slide 1 - Slide

ontleden
Het goed kunnen maken van een geschiedenistoets is niet alleen het leren van de leerstof uit het lesboek. Geschiedenis is ook begrijpend lezen en datgene toepassen wat gelezen is. 
Als je een vraag voor je krijgt, begin je altijd te denken: 
‘wat wordt er van mij verwacht bij deze vraag’? 
Je moet de vraag dus eerst ontleden.

-> TIP: Gebruik een Nederlands woordenboek

Slide 2 - Slide

Ontleden (2) 
Ontleden tijdens een toets doe je door de verschillende elementen te onderstrepen waar je antwoord op moet geven. Bij sommige vragen moet je ook meerdere taken uitvoeren, zoals nog verduidelijkt zal worden. Van de verschillende vraagsoorten komen hieronder voorbeelden. Daarna wordt de vraag uitgelegd en voorgedaan waar antwoord op moet worden gegeven: dit zijn de vraag-elementen. Ga bij het beantwoorden van een toetsvraag uit van 3 stappen:

Slide 3 - Slide

Stappenplan
1. Lees de vraag. 
2. Onderstreep de gedeeltes van de vraag waar je antwoord op moet geven (de vraag elementen). 
3. Beantwoord de vraag aan de hand van de OUD-structuur (uitleg hierna)

Slide 4 - Slide

O.U.D. methode! 
Als je de vragen ontleed hebt, is het belangrijk dat je op een juiste manier antwoord geeft. Wat wordt daarmee bedoeld? Bij de beantwoording van je toetsvraag is het altijd belangrijk dat je volledig antwoord geeft. Hiervoor moet je de vraag herhalen in jouw antwoord. Voor het vak geschiedenis kan je de OUD-structuur gebruiken. 
O = staat voor omdat. Je herhaalt een deel de vraag + omdat.
U = staat voor uitleg. Je geeft historische uitleg/informatie die antwoord geeft op de gestelde vraag. 
D = staat voor daarom. Je uitleg  + daarom, omdat je een conclusie gaat trekken uit je historische uitleg.  Dit is de afsluiting van je vraag en is kort en bondig geformuleerd.

Slide 5 - Slide

vraagwoorden (1/2) 
Of: je hebt twee keuzes. Je hoeft maar één uit te werken. 
En: je moet twee elementen uitwerken. 
Beargumenteer: geef (historische) argumenten in je antwoord.
Mening: vorm je eigen mening over een gebeurtenis, maar beargumenteer deze wel historisch. 
Vergelijk: je moet twee gebeurtenissen of perspectieven naast elkaar houden en het verschil of de overeenkomst geven. Aantonen: geef argumenten die de stelling bevestigen. Deze argumenten kunnen uit de leerstof of uit een bron komen (hangt van de stelling af). 
Welke: je antwoord moet bestaan uit meerdere elementen. 
Welk: Je antwoord moet bestaan uit één element.
In hoeverre: is een vergelijking. Je moet twee perspectieven gebruiken in je antwoord en uitleggen waarom deze overeenkomen of van elkaar verschillen. 

Slide 6 - Slide

vraagwoorden (2/2) 

Waarom: je antwoord is een uitleg van een vraagelement. Je geeft zowel een beschrijving als een analyse. 
Verwijzen: gebruik maken van een gedeelte uit de bron. Dat kan een citaat zijn uit een geschreven bron of een element uit een ongeschreven bron. Verklaren: je moet een oorzaak en gevolg relatie beschrijven, vaak aan de hand van gegevens uit een bron.

Slide 7 - Slide

Algemene vragen beantwoorden in 3 stappen
1. Lees de vraag goed en markeer de instructiewoorden. (Uit onderzoek blijkt dat je beter scoort als je instructiewoorden onderstreept!) Instructiewoorden zijn: beschrijf, noem, verklaar, reken uit, geeft het verband aan tussen, enzovoort.
2. Neem de structuur van een vraag over in het antwoord. Maak duidelijk onderscheid tussen verschillende deelvragen. Zo voorkom je onvolledige antwoorden.
3. Herhaal de vraag in je antwoord.

Slide 8 - Slide

vraagsoorten
Geschiedenis als vak kent verschillende soorten vragen, hieronder volgt een aantal voorbeelden. 

Slide 9 - Slide

Bekijk de bron: Leg uit waarom producten uit
Azië zo duur waren voor Europeanen.
Gebruik de bron in je antwoord.

Bron 1 Afbeelding in de Catalaanse Atlas uit 1375-1377.

Slide 10 - Open question