H1/V1 delend lidwoord



Delend lidwoord

1 / 27
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson



Delend lidwoord

Slide 1 - Slide

Het delend lidwoord
Na deze les kan je het delend lidwoord in het Frans 
herkennen en gebruiken. 
Je weet  of je hem wel of niet moet vertalen
in het Nederlands....


Slide 2 - Slide

Het delend lidwoord

bestaat niet in het Nederlands!

Als er in het Nederlands geen lidwoord voor het zelfstandig naamwoord komt, dan krijg je in het Frans het delend lidwoord.

Slide 3 - Slide

Wanneer?
Het delend lidwoord gebruik je in het Frans als er in het Nederlands geen lidwoord staat voor het zelfstandig naamwoord.

Hij koopt appels - geen lidwoord voor "appels" in de Nederlandse zin. In een Franse zin gebruik je dan wel een lidwoord of delend lidwoord.

Slide 4 - Slide

Vormen van het delend lidwoord

Voor een mannelijk woord                 =du  
Voor een vrouwelijk woord                 =de la
Voor een klinker / stomme h             = de l'
Voor een woord in het meervoud   =des

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

ATTENTION!

Een delend lidwoord verandert in

de / d' in  2 gevallen, namelijk

1. Na een ontkenning: 

2. Na een woord dat de hoeveelheid aangeeft

Slide 8 - Slide

 EXEMPLES
Je bois de l'eau                                   Je ne bois pas d'eau
Elle mange de la viande                  Elle ne mange pas de viande

Je voudrais des tomates               Je voudrais deux kilos de  tomates.
Sophie achète du fromage          Sophie achète beaucoup de fromage                  
Ook woorden als: beaucoup (veel) peu (weinig) combien (hoeveel) zijn "hoeveelheidswoorden" !!!


Slide 9 - Slide

woorden van hoeveelheid;
un kilo de = een kilo
500 grammes de= 5 ons/1 pond
une bouteille de=een fles
un verre de=een glas
un paquet de =een pakje
une boîte de= een doosje
un peu de =een beetje/ beaucoup de= veel

Slide 10 - Slide

Let op na deze werkwoorden; 
aimer= houden van
détester= hekel hebben aan
adorer= dol zijn op
préférer= liever hebben
Na deze werkwoorden gebruik je het gewone lidwoord;
Ik hou van chocola= j'aime LE chocolat
zij haat spruitjes= elle déteste LES choux de Bruxelles



Slide 11 - Slide

Even oefenen...

Slide 12 - Slide

Stelling: als je in het NL geen lidwoord gebruikt, gebruik je in het FA een delend lidwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quiz

Het delend lidwoord is een samentrekking van de + het lidwoord.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

Is het delend lidwoord hetzelfde als het lidwoord dat we al kennen (le, la, les, ...)?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

Het delend lidwoord wordt vertaald naar het Nederlands.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Welke vorm van het delend lidwoord is voor meervoud.
A
Du
B
D'
C
De la
D
Des

Slide 17 - Quiz

Je prends ..... poisson (m).

A
de la
B
du
C
de l'
D
des

Slide 18 - Quiz

Il adore .... chewing- gum (m)
A
du
B
le
C
de l'
D
des

Slide 19 - Quiz

Elle mange ..... salade (v).

A
de la
B
du
C
de l'
D
des

Slide 20 - Quiz


Je ne prends pas.......fromage.
A
de
B
du

Slide 21 - Quiz

Je ne bois pas ..... coca.

A
du
B
des
C
de la
D
de

Slide 22 - Quiz

Deux kilos ....... pommes.
A
des
B
de la
C
de
D
du

Slide 23 - Quiz


Léa achète beaucoup........pain .
A
de
B
des

Slide 24 - Quiz

Ik begrijp het delend lidwoord en kan het toepassen
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

les devoirs
maken oefening 16 A t/m D 
leren apprendres t/m 6 

Slide 26 - Slide

Bonne chance pour les devoirs!

Slide 27 - Slide