Herhalingsles 3 havo

Herhalingsles 3 havo
Bijvoeglijk naamwoord
Werkwoorden op -er, -re en -ir
à / de + lidwoord

 

1 / 13
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhalingsles 3 havo
Bijvoeglijk naamwoord
Werkwoorden op -er, -re en -ir
à / de + lidwoord

 

Slide 1 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
- standaard regel
* amoureux --> amoureuse
* sportif --> sportive
(beau - belle)
(vieux - vieille)

Slide 2 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord kan 4 vormen hebben
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
Meervoud
grande
grandes
grand
grands

Slide 3 - Drag question

Is het bijvoeglijk naamwoord mannelijk of vrouwelijk?
Mannelijk
vrouwelijk
italienne
vieux
noire
bon
beau
vieille

Slide 4 - Drag question

Schuif de woorden in de juiste volgorde
   

  GRAMMAIRE    Het bijvoeglijk naamwoord
J'habite dans une ............................ maison
Il y a de .................... chambres.
Nous avons aussi un ....................jardin
Nous avons trois ...................... lapins
Mon animal .....................  c'est Sammie.
Sammie a les poils .................... et courts.
Ma mère est  ...........................
Kies het correcte bijvoeglijke naamwoord. Let op bij de onregelmatige vormen.
belles
beaux
vieux
beau
vieille
vieilles
brunes
bruns
brune
hollandaise
hollandais
préférée
préféré
préférés

Slide 5 - Drag question

Werkwoorden 
- er : Parler, aimer, regarder, créer
-re : vendre (verkopen), perdre (verliezen), attendre (wachten), entendre (horen)
ir: choisir, réagir, finir, réussir

Slide 6 - Slide


werkwoord: adorer
Je.....

Slide 7 - Open question


werkwoord: vendre
Tu.....

Slide 8 - Open question


werkwoord: attendre
Il.....

Slide 9 - Open question


werkwoord: finir
Nous.....

Slide 10 - Open question


werkwoord: choisir
Vous.....

Slide 11 - Open question

Ik ken de werkwoorden op -ER, -RE en -IR.
A
B
C
D

Slide 12 - Quiz

Nous allons
hôtel.
Schuif de woorden in de juiste volgorde
1.
4.
   

  GRAMMAIRE    de+ bepaald lidwoord/ à+ bepaald lidwoord
Tu vas venir
fête de Frank?
2.
3.
Tu as vu la robe
voisine?
Tu as parlé 
directeur
hôtel?
Vul de zinnen in, in het frans, kies tussen:
naar het
naar het
tegen de ..............................  van het
van de
de la
du
à l'
des
de l'
au
à la

Slide 13 - Drag question