Objectief - subjectief taalgebruik - Campus Groen - Les 8 (Deel 2)

Les 8: Objectief en subjectief taalgebruik
p. 100-106
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Les 8: Objectief en subjectief taalgebruik
p. 100-106

Slide 1 - Slide

Denotatie - Connotatie
Woorden hebben een concrete en objectieve betekenis = DENOTATIE

Daarnaast hebben woorden ook een subjectieve gevoelswaarde = CONNOTATIE

Slide 2 - Slide

Subjectief
Objectief
De leerkracht Nederlands is heel streng.
Angelina Jolie is een mooie vrouw.
Op campus Overpelt zijn er ASO, TSO en BSO richtingen
Koning Filip is de koning van België
1 bol ijs kost 1,20 euro.
Mc Donalds is beter dan Burger King

Slide 3 - Drag question

denotatie - connotatie
Een connotatie kan POSITIEF en NEGATIEF zijn.

                
Positief
Neutraal
Negatief
Proeven
Eten
Vreten

Slide 4 - Slide

Positief
Negatief
Neutraal
hard rijden
vlammen
adrenalinejunk
buik
durfal
pens

Slide 5 - Drag question

Oefening 2 p. 101
positief
neutraal
negatief
hard rijden
vlammen
durfal
adrenalinejunk
buik
pens

Slide 6 - Slide

hyperbool - understatement = ironie
hyperbool = overdrijving - een boodschap versterken door te overdrijven
understatement = minimaliseren - een boodschap verzwakken t.o.v. de werkelijkheid
de hyperbool en het understatement zijn vormen van IRONIE - je zegt iets anders dan wat je bedoelt

Slide 7 - Slide

Hyperbool of understatement?
Rachid won de loterij en kocht een mooi stulpje in Monaco.
A
hyperbool
B
understatement

Slide 8 - Quiz

Hyperbool of understatement?
Ik sterf van de dorst.
A
hyperbool
B
understatement

Slide 9 - Quiz

Hyperbool of understatement?
Beveren was een beetje opgelucht na het winnende doelpunt.
A
hyperbool
B
understatement

Slide 10 - Quiz

Hyperbool of understatement?
Elena behaalde de grootste onderscheiding. Vrij goed!
A
hyperbool
B
understatement

Slide 11 - Quiz

Hyperbool of understatement?
Younes heeft mijn hart gebroken.
A
hyperbool
B
understatement

Slide 12 - Quiz

Oefening 4 p. 103
hyperbool
understatement
a
X
b
X
c
X
d
X
e
X

Slide 13 - Slide

verruwend
verzachtend
pompaf en geradbraakt
vriendelijk laten gaan
een onbeschofte boer
over onbenulligheden mekkeren

Slide 14 - Drag question

oefening 5 p. 104
verruwend
verzachtend
Wat bedoelt de zender?
pompaf en geradbraakt
X
moe
vriendelijke laten gaan
X
ontslaan
een onbeschofte boer
X
een ongemanierd persoon
over onbenulligheden mekkeren
X

over details zijn beklag doen

Slide 15 - Slide

eufemisme - dysfemisme
eufemisme = verzachtende uitdrukking (i.p.v. een hard of negatief woord)

dysfemisme = versterkende uitdrukking in de negatieve zin (met als doel iemand te kwetsen of te beledigen)

Slide 16 - Slide

dysfemisme
eufemisme
janken
kwakzalver
is heengegaan
zo blind als een mol

Slide 17 - Drag question

oefening 6 p. 105
dysfemisme
eufemisme
neutrale connotatie
janken
X
wenen, huilen
kwakzalver
X
dokter, arts
is heengegaan
X
is overleden, is gestorven
zo blind als een mol
X
ziet niet goed

Slide 18 - Slide

Geef een eufemisme voor 'Je weet er de ballen van.'

Slide 19 - Open question

Geef een eufemisme voor 'onuitstaanbaar wicht.'

Slide 20 - Open question

Geef een dysfemisme voor 'niet fris ruiken'

Slide 21 - Open question

Geef een dysfemisme voor 'niet zuiver zingen'

Slide 22 - Open question

Geef een dysfemisme voor 'gezicht.'

Slide 23 - Open question

Geef een eufemisme voor 'zweten.'

Slide 24 - Open question

Geef een dysfemisme voor 'lelijk.'

Slide 25 - Open question

Geef een eufemisme voor 'dom.'

Slide 26 - Open question

Je hoeft geen eufemismen te gebruiken. Je kan beter altijd gewoon eerlijk en rechtuit zijn.
A
Mee eens
B
Niet mee eens

Slide 27 - Quiz

Geef een voorbeeld van een situatie waarin jij wel een eufemisme zou gebruiken.

Slide 28 - Open question

Wanneer/tegen wie zou jij wel een dysfemisme (durven) gebruiken?

Slide 29 - Open question