Thema 3 BS1: Gaswisseling deel 2

Thema 3 BS1: Gaswisseling deel 2
1 / 14
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 3 BS1: Gaswisseling deel 2

Slide 1 - Slide

O2 bindt aan hemoglobine



HbO2 = oxyhemoglobine

CO2  wordt H+ en HCO3-
H+ bindt aan hemoglobine
HCO3- in bloedplasma
Hb laat O2 los
Veel CO2 in het bloed zorgt voor lage ph
Transport O2

Slide 2 - Slide

Transport CO2
  • Longhaarvaten opgeloste CO2 vanuit bloedplasma naar alveolaire vocht.
  • Hemoglobine gebonden CO2 en H+ komt vrij.
  • HCO3- vanuit bloedplasma naar rode bloedcellen, vormt H2CO3 met H+ , wordt door koolzuuranhydrase meteen gesplitst in CO2 en H20.

Slide 3 - Slide

Partiële druk: pO2 en pCO
0% Hb
100% HbO2

100% Hb
0% HbO2

Een klein beetje zuurstof lost op in bloedplasma, het grootste deel wordt geboden aan hemoglobine (Hb) in de rode bloedcellen.

Bij meer CO2 wordt makkelijker zuurstof afgegeven bij dezelfde zuurstofdruk.
Bohr-effect = hogere afgifte O2 door Hb vanwege hogere temperatuur of pCO2

Slide 4 - Slide

Diffusie van gassen
Doordat zuurstof vooral bindt aan Hb in het bloedplasma rond de longblaasjes, blijft er altijd een concentratieverschil tussen het alveolaire vocht en het bloedplasma.
Dit is voordeling voor de diffusie!

Slide 5 - Slide

Gaswisseling bij insecten
Sterk vertakte buizen 
(= tracheeën) die O2 tot aan de individuele cellen transporteren.  De opening van een trachee aan de buitenzijde van het lichaam heet een stigma 

Slide 6 - Slide

Gaswisseling bij vissen
Geen longen maar kieuwen

kieuw = kieuwboog met kieuwplaatjes. 

Plooien in kieuwplaatjes = kieuwlamellen.

Als water langs deze kieuwlamellen stroomt dan nemen de bloedvaatjes hierin daar zuurstof uit.

Gebruik van het tegenstroomprincipe

Slide 7 - Slide

Tegenstroomprincipe

Slide 8 - Slide

VRAGEN
Vragen?

Slide 9 - Slide

Het diagram geeft bij een gewerveld dier het verband weer tussen de partiële zuurstofspanning (pO2 ) van het plasma en de hoeveelheid zuurstof die in het bloed gebonden is aan hemoglobine.
In een orgaan daalt de pO2 van het bloed van 3 kPa tot 1,5 kPa, terwijl de pH daalt van 7,2 naar 7,1.
Hoeveel ml O2 wordt door 100 ml bloed in dit orgaan afgegeven?

A
4
B
5
C
7
D
11

Slide 10 - Quiz

Als de pO2 van de longen lager is dan de pO2 van de haarvaten in de longen dan..
A
gaat er zuurstof naar het bloed
B
gaat er geen zuurstof naar het bloed

Slide 11 - Quiz

In een onderzoek wordt bij een proefpersoon in rust
de hoeveelheid ververste longlucht per uur bepaald.
Het onderzoek wordt uitgevoerd op zeeniveau en
daarna bij deze persoon nogmaals op 5800 meter.
-Stelling 1: Bij een lagere pO2 wordt de gevoeligheid
van de chemoreceptoren voor CO2 groter
-Stelling 2: Bij een lagere pO2 blijft de invloed van de
pCO2 op de hoeveelheid ververste longlucht gelijk
A
Stelling 1 is juist, stelling 2 onjuist
B
stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
C
Stelling 1 en 2 zijn beide juist
D
Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist

Slide 12 - Quiz

Er wordt meer O2 afgegeven door het bloed als de volgende situatie in het orgaan geldt:
A
Hoge pO2,, Hoge pCO2, Lage temp
B
Lage pO2, Hoge pCO2, Hoge temp
C
Hoge pO2, Lage pCO2, Hoge osmotische waarde
D
Lage pO2, Lage pCO2, Lage temp

Slide 13 - Quiz

Aan de slag 
6 t/m 13
timer
5:00

Slide 14 - Slide