This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Herhaling Hoofdstuk 3
Indeling van stoffen
Metalen
Moleculaire stoffen
Zouten
Rekenen aan oplossingen
Slide 1 - Slide
Indeling van stoffen
Stoffen worden in de 3 groepen in gedeeld:
- Metalen
- Moleculaire stoffen
- Zouten
Slide 2 - Slide
Atoommodel
Atoomnummer: aantal protonen (elektronen)
Massagetal: protonen + neutronen
Isotopen: atomen met hetzelfde aantal protonen in de kern, maar verschillend aantal neutronen.
Slide 3 - Slide
Neem de tabel over en vul deze verder in.
je
timer
5:00
In STILTE
Slide 4 - Slide
Metalen
Eigenschappen:
glimmen geleiden stroom en warmte
vervormbaar bij hoge temperaturen
meeste metalen hebben hoog smeltpunt
meeste metalen reageren met zuurstof en water
Slide 5 - Slide
Metalen
Binding: metaalbinding
Rooster: metaalrooster
Edele metalen: Goud, Zilver, platina
Onedele metalen: Zink, ijzer, en alle andere metalen
Legering / alliage: mengsel van metalen.
Slide 6 - Slide
Moleculaire stoffen
Eigenschappen:
bestaan uit niet metalen geleiden geen stroom
Vaak laag smeltpunt
Slide 7 - Slide
Moleculaire stoffen
Binding: atoombinding / covalente binding
Rooster: molecuulrooster
Covalentie: het aantal bindingen dat een atoom kan aangaan
Vanderwaalsbinding: binding tussen de moleculen in een moleculaire stof.
Slide 8 - Slide
Neem de tabel over en vul deze verder in.
timer
5:00
Slide 9 - Slide
Zouten
Eigenschappen:
verbinding van metaal + niet metaal vloeibaar en opgelost in water geleiden ze stroom
hebben hoog smeltpunt
in vaste fase zijn ze bros (niet buigbaar)
Slide 10 - Slide
Zouten
Binding: ionbinding
Rooster: ionrooster ( metaal ion en niet-metaal ion)
Verhoudingsformule: hoevaak het positieve en negatieve ion in het molecuul voorkomt.
en vormen samen
Na+
Cl−
NaCl
Slide 11 - Slide
Rekenen aan oplossingen
Oplossing: helder mengsel
Oplosmiddel: stof waarin je iets oplost
Oplosbaarheid: hoeveel stof die je kunt oplossen
Verzadigd: te veel stof in oplosmiddel kan niet meer oplossen
Onverzadigd: je kunt nog meer stof toevoegen en het blijft oplossen
Slide 12 - Slide
Rekenen aan oplossingen
Oplosbaarheid: stofeigenschap (g/L)
Massa in gram
Volume in Liter
Concentratie g/L
Concentratie=volumemassa
Slide 13 - Slide
Afspraken / Regels
IN SLITE!!!
Individueel vragen maken
Klaar met beantwoorden? Leg je mobiel neer, met de scherm naar beneden!!
Alleen lessonup niks anders op mobiel!!
Slide 14 - Slide
Geleid stroom in vaste fase
Geleid stroom opgelost in water
Geleid nooit stroom
Moleculaire stof
Zout
Metaal
Slide 15 - Drag question
In welk rooster is calciumoxide gekristalliseerd?
A
Molecuulrooster
B
Ionrooster
C
Metaalrooster
D
Atoomrooster
Slide 16 - Quiz
Wat is het totaal aantal deeltjes in de kern van een atoom?
A
Het totaal aantal elektronen in de kern
B
Het totaal aantal protonen en neutronen in de kern
C
Het totaal aantal protonen in de kern
D
Het totaal aantal elektronen plus neutronen in de kern
Slide 17 - Quiz
Wat is de verhoudingsformule van en
Zn2+
Cl−
A
ZnCl
B
ZnCl2
C
Cl2Zn
D
Zn2Cl
Slide 18 - Quiz
Een zout in vaste toestand geleidt de elektrische stroom niet. Een zout in gesmolten toestand geleidt de elektrische stroom wel. De juiste verklaring hiervoor is:
A
In gesmolten toestand zijn er vrije ionen, die voor de stroomgeleiding zorgen.
B
Er is warmte nodig om elektronen te laten ontstaan.
C
In gesmolten toestand ontstaan er ionen.
D
Bij hogere temperatuur ontstaan er vrije elektronen, die voor de stroomgeleiding zorgen.
Slide 19 - Quiz
Wat is het atoomnummer van een atoom?
A
Het aantal elektronen in de atmosfeer
B
Het aantal elektronen in de kern
C
Het aantal neutronen in de kern
D
Het aantal protonen in de kern
Slide 20 - Quiz
Wat betekend concentratie?
A
Hoeveel stof is opgelost in een vloeistof
B
Hoeveel oplosmiddel gebruikt is
C
Hoeveel stof je moet toevoegden om te neutraliseren
Slide 21 - Quiz
Natriumchloride heeft een hoger smeltpunt dan waterstofchloride.
De oorzaak hiervan is dat de binding tussen de ionen in NaCl zwakker/sterker (1) is dan de binding tussen de atomen/moleculen (2) in HCl.
A
(1) Sterker (2) Atomen
B
(1) Zwakker (2) Atomen
C
(1) Sterker (2) Moleculen
D
(1) Zwakker (2) Moleculen
Slide 22 - Quiz
Wat zijn isotopen?
A
Atomen met hetzelfde aantal elektronen, maar verschillend aantal protonen in de kern
B
Atomen met hetzelfde aantal protonen, maar verschillend aantal neutronen in de kern
C
Atomen met verschillend aantal protonen en neutronen in de kern
D
Atomen met hetzelfde aantal neutronen, maar verschillend aantal protonen in de kern
Slide 23 - Quiz
Ella maakt 1,75 L limonade, en gebruikt daarbij 455g suiker. Wat is de van concentratie suiker in de limonade?
A
796 g/L
B
260 g/L
C
910g
D
geen idee
Slide 24 - Quiz
Wat is de verhoudingsformule van en
Fe3+
Cl−
A
Fe3Cl
B
Cl2Fe
C
FeCl
D
FeCl3
Slide 25 - Quiz
Wat is de juiste formule voor het berekenen van de concentratie.
A
concentratie =
volume / massa stof
B
massa stof = concentratie / volume
C
concentratie =
massa stof / mol
D
concentratie = massa stof / volume
Slide 26 - Quiz
Wat is de verhoudingsformule van en
Al3+
S2−
A
Al2S3
B
Al3S2
C
SAl
D
S3Al2
Slide 27 - Quiz
Een zoutoplossing heeft een concentratie van 175 g/L. a) Bereken hoeveel gram zout nodig is om 4 L oplossing te maken. Een verzadigde zoutoplossing van 20˚C heeft een concentratie van 390 g/L. b) Bereken hoeveel water je moet toevoegen aan 1 L deze verzadigde zoutoplossing om een concentratie van 150 g/L te maken.