Au travail!
* Faites ex. 1ac (p. 93 WB), 2, 6 et 7.
* Temps: 10 minutes
* Pas fini? = devoirs
* Questions? Posez-les!
Tips:
ex. 2: qui = wie, quoi = wat, où = waar
ex. 6a: maak een werkwoord of zelfstandig naamwoord, alle woorden staan in tekst A.
ex. 6b: vul bij de 1e streep het land in (begint met hoofdletter), op de 2e streep staat het bijvoeglijk naamwoord.
ex. 7: zoek de zinnen op in tekst A.