Welkom in de laatste les van Communicatie periode 1!
1 / 49
next
Slide 1: Slide
WelzijnMBOStudiejaar 1
This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Welkom in de laatste les van Communicatie periode 1!
Slide 1 - Slide
Vandaag gaan jullie aan de hand van een quiz testen in hoeverre jullie de theorie beheersen. Veel succes!
Slide 2 - Slide
Meta communicatie
Slide 3 - Slide
Wat is de gesloten vraag?
A
Hoe gaat het met je?
B
Wat had je precies in gedachten?
C
Heb je daar al lang last van?
D
Kunt u dat uitleggen?
Slide 4 - Quiz
Wat zijn mogelijke nadelen van gesloten vragen? (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
Gesloten vragen helpen de ander doorgaans niet verder in het proces van gedragsverandering.
B
Gesloten vragen zetten de ander minder aan het nadenken.
C
Gesloten vragen roepen doorgaans eerder een korter antwoord op.
D
Te veel gesloten vragen komen het proces ‘relatie bouwen en onderhouden’ niet ten goede.
Slide 5 - Quiz
Je gaat vanavond toch ook meedoen met de bonte avond? Wat voor soort vraag is dit?
A
suggestieve vraag
B
indirecte vraag
C
open vraag
D
gesloten vraag
Slide 6 - Quiz
Hoe weet je wat de cliënt echt wilt?
A
Door suggestieve vragen te stellen
B
Door open vragen te stellen
C
Door gesloten vragen te stellen
D
Door informatie te geven
Slide 7 - Quiz
Je wilt de ander begrijpen en steunen. Welke luisterstrategie gebruik je dan?
A
Empathisch luisteren
B
Intensief luisteren
C
Globaal luisteren
D
Kritisch luisteren
Slide 8 - Quiz
Actief luisteren betekent dat je moeite doet om het gesprek goed te volgen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quiz
Wat is een voorbeeld van passief luisteren?
A
Je knikt als je het begrijpt
B
Je herhaalt wat er wordt gezegd
C
Je zit met je armen over elkaar het gesprek aan te horen
D
Je stelt tussendoor vragen om achter meer informatie te komen
Slide 10 - Quiz
Als je tijdens de evaluatie met meneer H. denkt:"Wat praat hij altijd moeilijk; Laat maar, ik vraag het wel aan mijn collega's.", dan is er sprake van:
A
Ongeduldig luisteren
B
Passief luisteren
C
Ongeïnteresseerd luisteren
D
Onverschillig luisteren
Slide 11 - Quiz
LSD staat voor .......
A
Luisteren, slimme vragen stellen, doorvragen
B
Luisteren, samenvatten, doorvragen
C
Luisteren, samenvatten, doorpraten
D
Luisteren, slimme vragen stellen, doorpraten
Slide 12 - Quiz
Je kunt interculturele communicatie bevorderen door:
A
je bewust te zijn van je eigen cultuur, waarden en normen en je verdiepen in de cultuur van de ander
B
de waarden en normen uit je eigen cultuur als maatstaf te nemen.
C
veel gebaren te gebruiken, want die betekenen in elke cultuur hetzelfde.
D
ervan uit te gaan dat waarden, normen en culturele gewoonten onveranderlijk zijn.
Slide 13 - Quiz
Hoe noem je het feit dat mensen verschillen o.a. afkomst, leeftijd, sekse, nationaliteit, seksuele geaardheid, religie en taalgebruik?
A
Diversiteit
B
Culturele identiteit
C
Interculturele communicatie
Slide 14 - Quiz
Op je werk zul je wel eens moeten communiceren met mensen die een andere achtergrond hebben dan jij hebt. Dit noem je ook wel...
Een verkeersbord is vorm van ... 2 antwoorden goed
A
verbale communicatie
B
non-verbale communicatie
C
indirecte communicatie
D
eenzijdig communicatie
Slide 26 - Quiz
Kan jouw referentiekader veranderen
A
Ja
B
Nee
Slide 27 - Quiz
Ander woord voor referentiekader
A
interpretatie
B
perceptie
C
ervaring
D
sociale bril
Slide 28 - Quiz
Het referentiekader van iemand bestaat uit uiterlijk, geboorteplaats en geslacht.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 29 - Quiz
Je referentiekader wordt bepaald door de mensen met wie je omgaat.
A
waar
B
niet waar
Slide 30 - Quiz
De ontvanger reageert op de boodschap van de zender. De rode vraagteken staat dan voor ....
A
feedback
B
Referentiekader
C
Ruis
D
Terugkoppeling
Slide 31 - Quiz
Het geheel van gewoonten, regels, ervaringen, normen en waarden waarop de ontvanger zijn denken en handelen baseert.
A
Externe ruis
B
Feedback
C
Referentiekader
D
Terugkoppeling
Slide 32 - Quiz
je bent in gesprek met de ander terwijl je hoofdpijn hebt. Dit is een voorbeeld van:
A
externe ruis
B
speciale ruis
C
interne ruis
D
zenderruis
Slide 33 - Quiz
Is het kabaal van het legen van een vuilniswagen een vorm van interne of externe ruis?
A
Interne ruis
B
Externe ruis
Slide 34 - Quiz
Leerlingen die kletsen is een voorbeeld van ruis.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 35 - Quiz
1. Tom is PM-er op een BSO en werkt samen met Rieneke
A
Metacommunicatie
B
Inhoudsniveau
C
Betrekkingsniveau
Slide 36 - Quiz
2. Samen bespreken ze de planning voor de komende week, waarbij de taken worden verdeeld.
A
Metacommunicatie
B
Inhoudsniveau
C
Betrekkingsniveau
Slide 37 - Quiz
3. 'Ik wil graag dat jij drie kinderen wat extra begeleidt met de rekenles van maandag, want die zal voor hen behoorlijk lastig zijn,' zegt Tom in het gesprek.
A
Metacommunicatie
B
Inhoudsniveau
C
Betrekkingsniveau
Slide 38 - Quiz
4. Tom eindigt de bespreking met een voorstel: 'Laten we volgende keer eens kijken hoe we dit overleg anders kunnen gaan voeren.
A
Metacommunicatie
B
Inhoudsniveau
C
Betrekkingsniveau
Slide 39 - Quiz
5. Tom sluit af met: 'Ik heb het gevoel dat ik zelf te veel aan het woord ben.'
A
Metacommunicatie
B
Inhoudsniveau
C
Betrekkingsniveau
Slide 40 - Quiz
Para verbaal heeft te maken met de stem intonatie
A
Waar
B
Niet waar
Slide 41 - Quiz
Wat zijn aspecten van een boodschap? Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
Inhoudelijk aspect
B
Relationeel aspect
C
Expressief aspect
D
Appellerend aspect
Slide 42 - Quiz
"Zit!" = onvriendelijk, hard schreeuwend
A
inhoudelijk aspect (de boodschap, wat)
B
relationeel aspect (de manier waarop, hoe)
Slide 43 - Quiz
Hoe noemt Watzlawick het niveau waarin de relatie tussen mensen centraal staat?
A
betrekkingsniveau
B
inhoudsniveau
Slide 44 - Quiz
Als je communiceert, breng je een boodschap op zowel inhoud als betrekkingsniveau. Het betrekkingsniveau zegt iets over...
A
Hoe je relatie met de ander is
B
hoe je naar jezelf en naar de ander kijkt
C
beide antwoorden zijn juist
Slide 45 - Quiz
Ruis
Encoderen
Decoderen
Ontvanger
Zender
Boodschap
Medium
Feedback
Slide 46 - Drag question
stelling: Decoderen is het geven van een betekenis aan een boodschap!
A
juist
B
onjuist
Slide 47 - Quiz
gedachten en gevoelens omzetten in een boodschap is