Herhaling Modale werkwoorden Kap. 5 + 6

1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wie geht es dir?
A
So wie jetzt kann es bleiben!
B
Bisschen langweilig.
C
Ich vermisse die Schule.
D
Hilfe!!

Slide 2 - Quiz

Aan het einde van de les:
  • weet je van de behandelde werkwoorden:
  • wat ze betekenen
  • hoe ze vervoegd worden
  • waneer je ze gebruikt

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Wat zijn Modalverben?


Modalverben = modale werkwoorden


Gebruik je een modaal werkwoord in een zin, dan komt er meestal nog een heel werkwoord (infinitief) bij. 


Slide 5 - Slide

Voorbeelden

Modaal werkwoord = geel, heel werkwoord erbij = rood


  • Wij kunnen een ijsje kopen.
  • Jullie mogen in de zee zwemmen.
  • Zij zouden graag de menukaart willen zien.

Slide 6 - Slide

Bestudeer deze rijtjes 

Slide 7 - Slide

Bestudeer de rijtjes goed

Slide 8 - Slide

Let vooral op de betekenis van dürfen!
Hier darf man nicht parken.

(mögen = leuk vinden, lusten)
Ich mag Rosenkohl nicht.

Slide 9 - Slide

Nu nog even oefenen

Slide 10 - Slide

'Du ... dir besser die Zähne putzen.'
A
musst
B
magst
C
kannst
D
sollst

Slide 11 - Quiz

Wir ... Schule sehr!
A
mögen
B
sollen
C
dürfen
D
müssen

Slide 12 - Quiz

Meine Schwester ... bis 23.00 Netflix schauen.
A
muss
B
soll
C
darf
D
mag

Slide 13 - Quiz

Vertaal het Nederlandse werkwoord en zet in de juiste vorm

Slide 14 - Slide

Die Lehrerin (wil) nicht, dass ihr zu spät seid.

Slide 15 - Open question

Ich (moet) um zwölf Uhr beim Arzt sein.

Slide 16 - Open question

Sie (=u) (mag) nicht zu viel Salz essen.

Slide 17 - Open question

Wat is eigenlijk goed Nederlands?
A hij wil
B hij wilt
C dat is allebei goed

Slide 18 - Open question

Het is toch ook niet:
hij kant
hij zalt?????

Slide 19 - Slide

danke fürs Mitmachen!

Slide 20 - Slide