This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Waarvoor vormt het waarnemen de basis?
A
Alle taakprocessen
B
Het taakproces voorspellen
C
De taakprocessen evalueren en voorspellen
Slide 1 - Quiz
zet het taakproces in de juiste volgorde
mobiliteit
millieu
doorstroming
veiligheid
handelen
beslissen
evalueren
voorspellen
waarnemen
Slide 2 - Drag question
Een bestuurder van een auto ziet dat hij op een voorrangsweg rijdt en weet dat hij voorrang moet krijgen. Met welk taakproces is de bestuurder bezig?
A
Waarnemen
B
Evalueren
C
Handelen
Slide 3 - Quiz
Een vrachtauto komt met hoge snelheid aanrijden van links. De bestuurder vraagt zich af of de vrachtauto wel tijdig tot stilstand kan komen. Met welk taakproces is de bestuurder bezig?
A
Waarnemen
B
Voorspellen
C
Evalueren
Slide 4 - Quiz
Welke stelling is juist?
A
Tijdens het evalueren neemt een bestuurder de maatschappelijke criteria in overweging
B
Bij het evalueren houdt de bestuurder enkel rekening met de veiligheid
C
De taakprocessen mogen in willekeurige volgorde doorlopen worden
Slide 5 - Quiz
Welke stelling is juist?
A
Waarnemen gebeurt enkel met de ogen
B
De verkeerstaak bestaat uit een reeks verkeersopgaven
C
Tijdens het handelen houdt een bestuurder rekening met de maatschappelijke criteria
Slide 6 - Quiz
In welk taakproces gaat een bestuurder een alternatief in overweging nemen?
A
Waarnemen
B
Evalueren
C
Beslissen
Slide 7 - Quiz
Wat verstaan we onder de verkeerstaak?
A
Een aantal verkeersopgaven waar je als bestuurder mee te maken krijgt
B
De manier waarop je omgaat met de problemen waarmee je in het verkeer te maken krijgt
C
De verantwoordelijkheid die een bestuurder heeft voor, tijdens en na de verkeersdeelname
Slide 8 - Quiz
Tot welk taakproces behoort het bewust opmerken van informatie?
A
Waarnemen
B
Evalueren
C
Handelen
Slide 9 - Quiz
Een kind rent de weg over. Een automobilist ziet het kind te laat, schrikt en wil gaan remmen. Met welk taakproces is de automobilist bezig?
A
Voorspellen
B
Beslissen
C
Handelen
Slide 10 - Quiz
Zet de onderstaande begrippen van samengesteld naar enkelvoudig (Van groot naar klein).
A
Verkeerstaak, verkeersopgave, taakproces
B
Verkeersopgave, verkeerstaak, taakproces
C
Taakproces, verkeerstaak, verkeersopgave
Slide 11 - Quiz
Welke stelling is niet juist?
A
Met verkeersopgaven krijgt een bestuurder te maken voor, tijdens en na de verkeerdeelname
B
Verkeersopgaven worden niet bepaald door situationele factoren
C
Het taakproces evalueren wordt beïnvloed door de risicoperceptie van de bestuurder
Slide 12 - Quiz
Wat wordt verstaan onder verkeersopgaven?
A
Iedere handeling die een bestuurder voor, tijdens en na de verkeersdeelname moet uitvoeren
B
Verkeerssituaties, die een bestuurder als opgave moet herkennen, waarna hij voor een bepaald gedrag moet kiezen en dit moet uitvoeren
C
Alle gedragskeuzes die je tijdens de verkeersdeelname maakt
Slide 13 - Quiz
Hoe noemen we een reeks verkeersopgaven?
A
Gedragskeuzen
B
Verkeerstaak
C
Taakproces
Slide 14 - Quiz
Welke stelling is juist?
A
Een verkeerssituatie is aan te passen
B
Een verkeersopgave is aan te passen
C
De volgorde van de taakprocessen is aan te passen
Slide 15 - Quiz
Wanneer eindigt het taakproces beslissen ?
A
Nadat de bestuurder heeft geëvalueerd
B
Als een alternatief in overweging wordt genomen
C
Deze kan niet ophouden als er nog geen beslissing wordt genomen
D
Als de bestuurder gaat handelen
Slide 16 - Quiz
Welke stelling juist?
A
Rijervaring van een bestuurder speelt geen rol in het doorlopen van de taakprocessen
B
Traumatische ervaringen uit het verleden spelen nooit een rol bij het doorlopen van de taakprocessen
C
Onder de verkeerstaak verstaan we onder andere iedere handeling die een bestuurder tijdens de verkeersdeelname moet uitvoeren
Slide 17 - Quiz
Welke stelling is juist?
A
Een bestuurder met rijervaring doorloopt de taakprocessen bewust