ZN, LW, BNW

WOORDSOORTEN
ZELFSTANDIG NAAMWOORD
LIDWOORD
BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
1 / 18
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

WOORDSOORTEN
ZELFSTANDIG NAAMWOORD
LIDWOORD
BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

Slide 1 - Slide

Maak verschillende kloppende zinnen met de volgende woorden die je op het bord te zien krijgt

Slide 2 - Slide

beker

Slide 3 - Mind map

het

Slide 4 - Mind map

paars/paarse

Slide 5 - Mind map

ZELFSTANDIG NAAMWOORD
Namen van mensen, dieren of dingen

- Je kunt er een lidwoord voor zetten
- Je kunt er meestal enkelvoud of meervoud van maken
- Je kunt er meestal een verkleinwoord van maken




Slide 6 - Slide

Noem de zelfstandige naamwoorden in onderstaande zin:

Het eten in de kantine heeft ontzettend lekker gesmaakt.
A
eten, in, ontzettend
B
eten, kantine
C
in, kantine, lekker
D
kantine, ontzettend

Slide 7 - Quiz

Hoeveel zelfstandig naamwoorden zitten er in de volgende zin?



De docent geeft ons uitleg over verschillende woordsoorten.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 8 - Quiz

LIDWOORDEN
We kennen 3 soorten lidwoorden:
- de 
- het
- een

Lidwoorden staan altijd voor zelfstandig naamwoorden. --> Ze kunnen niet apart voorkomen.



Slide 9 - Slide

BEPAALD LIDWOORD vs ONBEPAALD LIDWOORD
Bepaald lidwoord --> de/het
Onbepaald lidwoord --> een

Slide 10 - Slide

Hoeveel lidwoorden zitten er in de volgende zin?

De docent spreekt in het Engels tijdens onze les.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 11 - Quiz

Wat zijn de bepaalde lidwoorden?

A
de
B
het
C
een

Slide 12 - Quiz

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
Tussen een lidwoord en een zelfstandig naamwoord kan een ander woord staan. 
--> Dat is het bijvoeglijk naamwoord.



Slide 13 - Slide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
zegt iets over een zelfstandig naamwoord:

De groene auto.
De auto is groen.



Slide 14 - Slide

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden zitten er in de volgende zin?

Het kleine meisje is verdrietig, omdat haar stomme broertje haar sloeg.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 15 - Quiz

Maak een zin met twee bijvoeglijk naamwoorden

Slide 16 - Open question

Bijvoeglijk naamwoord
Zelfstandig naamwoord
De bal is rood.
Er zijn veel spellingregels.
Dat is een groot gebouw.
Sandra slaapt.

Slide 17 - Drag question

OPDRACHTEN
Bladzijde 14 & 15: opdrachten 3, 10, 12, 13
Bladzijde 17: opdrachten 3 & 5

Slide 18 - Slide