4 havo 13 oktober

1 / 51
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

4 havo 13 oktober
Dictee van de dag
Alineaverbanden hh
Tekst maken Kern

Voorbereiden toets

Slide 2 - Slide

Zin 1
Aan de talkshowtafel was één bitse reprimande, maar verder werd de discussie niet gedomineerd door polarisatie.

Slide 3 - Slide

Zin 2
Een select gezelschap van Britse heren verdeelt de macht bij de gigagroentenwedstrijd.

Slide 4 - Slide

Huiswerk: pto-toets
SCHRIJF OP!
Voor deel 1 van de toets
Doornemen: Inhoud en opbouw hoofdstuk 2 t/m 6   
blz. 34 t/m 50

Voor deel 2 van de toets: Birk/Gebr. uitlezen en AANTEKENINGEN maken 

Slide 5 - Slide

H. 6 Alinea's en verbanden
- signaalwoorden: geven een verband aan
maar > tegenstelling     omdat > reden
 als     > voorwaarde        ook> opsomming

- functiewoorden: geven de functie aan 
aanleiding, voorbeeld, afweging, anekdote, argument, constatering, definitie, gevolg, nuancering, oplossing, verklaring

Slide 6 - Slide

Ik wil wel komen, maar ik heb geen tijd.
A
conclusie
B
tegenstelling
C
vergelijking
D
omschrijving

Slide 7 - Quiz

Als je goed oplet, haal je betere cijfers.
A
opsomming
B
tijd
C
reden, oorzaak, gevolg
D
voorwaarde

Slide 8 - Quiz

Om de finale te bereiken, moeten we nog twee wedstrijden winnen.
A
voorbeeld
B
verduidelijking
C
doel, middel
D
toegeving

Slide 9 - Quiz

Maak opdracht 2 en 3 a&b (blz. 50). 

Je mag alleen fluisterend overleggen. 
timer
8:00

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Antwoorden
3a. De scholier heeft de alinea opgenomen om zo meer structuur in zijn tekst te krijgen.
3b. Het is irritant om steeds te lezen en het haalt de vaart eruit.

Slide 12 - Slide

Voorbereiden toets
1. Maak tekst blz. 52/53 Kern oefenboek. 
2. Check Teams: kun je in de Lessonup? Weet je wat je moet leren? Moet je nog wat nakijken?

KEUZE  KEUZE KEUZE
3. Oefentoets: taak in NUMO
4. Oefen schrijfopdracht 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Vaste tekststructuren p. 63
Naam
Inleiding
Kern
Slot
Aspectenstructuur
onderwerp
aspecten van onderwerp
samenvatting

Vraag-antwoordstructuur
vraag
mogelijke antwoorden
samenvatting / beste antwoord
Verleden-heden-toekomststructuur
onderwerp
situatie vroeger 
situatie nu
conclusie / 
toekomstverwachting
Voor-en-nadelen-structuur
vraag of stelling
voordelen
nadelen
afweging / conclusie
Argumentatiestructuur
stelling/standpunt
(tegen)argumenten
weerleggingen
conclusie / stelling/standpunt
Verklaringsstructuur
verschijnsel
kenmerken/voorbeelden
oorzaken/verklaringen
conclusie / meest waarschijnlijke verklaring
Probleem-oplossingsstructuur
probleemstelling
beschrijving, oorzaken, gevolgen en oplossingen
beste oplossing

Slide 15 - Slide

6A. BLZ. 47 Kern Oefenboek
Je thuissituatie is drastisch veranderd. Je hebt daardoor niet goed kunnen leren voor de toetsweek. Je hebt een gesprek hierover.

A
Probleem-oplossingen structuur
B
Argumentatiestructuur
C
Voor- nadelen structuur
D
Verleden-heden-toekomst

Slide 16 - Quiz

6B. Je functioneert de laatste tijd niet lekker en je mentor wil weten waardoor dat komt.
A
Verleden-heden- toekomststructuur
B
Vraag-antwoord structuur
C
Verklaringen structuur
D
Aspectenstructuur

Slide 17 - Quiz

6C. Je wil van vakkenpakket veranderen, maar ziet niet wat de goede en slechte kanten van die verandering zijn
A
Verklaringsstructuur
B
Vraag- antwoord structuur
C
Argumentatiestructuur
D
Voor-nadelen structuur

Slide 18 - Quiz

Nakijken blz. 49
9 Kinderen leren vanuit de spreektaal de tekstsoorten vertelling en verhaal te structureren.
10 a Jonge kinderen gebruiken een chronologische structuur (‘en toen, en toen’).
b Deze hoofdstructuur is onder te brengen onder ordening.
11 Ten eerste kun je vooraf aan het schrijven een tekst bespreken en het patroon aan hen uitleggen.
Ook kun je leerlingen spontaan een eerste versie laten schrijven en die vervolgens bespreken en
laten herschrijven op structuur.
12 De schrijver gebruikt hier de vraag-antwoordstructuur.
13 De kinderen leren zelf niet voldoende nadenken over een goede structuur van hun tekst.
14 Het geeft je handvatten

Slide 19 - Slide

Birk
1) Benoem twee personages en geef karaktereigenschappen.
2) Denk na over een keuze die een personage heeft gemaakt en vertel wat jij in zijn/haar plaats zou hebben gedaan.
3) In welke omgeving speelt het verhaal zich af? Omschrijf de omgeving en leg uit wat die bijdraagt aan het verhaal.


Slide 20 - Slide

Gebr.
1) Benoem twee personages en geef karaktereigenschappen.
2) Denk na over een keuze die een personage heeft gemaakt en vertel wat jij in zijn/haar plaats zou hebben gedaan.
3) Wat vind je van de vorm waarin het verhaal is geschreven en wat voor een invloed heeft de vorm op het verhaal?

Slide 21 - Slide

Deze les
Je herkent vaste structuren in teksten.

Je kent de vijf hoofdmodellen vaste tekststructuren.

Je kunt uitleggen waarom een bepaalde structuur bij een tekst past. 

Je kunt vooraf een structuur kiezen voor een tekst en de tekst uitwerken volgens die structuur. 

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Stel: je hebt slecht kunnen leren voor de toetsweek en nu heb je vier onvoldoendes. Je praat hierover met je mentor. Welke structuur kies je voor dat gesprek?
A
aspectenstructuur
B
argumentatiestructuur
C
vraag-antwoordstructuur
D
probleem-oplossingsstructuur

Slide 24 - Quiz

Stel: je hebt in de toetsweek vijf achten gehaald. Je mentor komt even met je kletsen en wil graag weten wat jij zo goed hebt gedaan. Welke tekststructuur verwacht je in dat gesprek?
A
argumentatiestructuur
B
voor-nadelenstructuur
C
verklaringsstructuur
D
verleden-heden-toekomststructuur

Slide 25 - Quiz

Stel: je hebt van klasgenoten gehoord dat natuurkunde echt geweldig is. Nu wil jij ook natuurkunde in je pakket! Je twijfelt nog wel, want je overziet het niet allemaal. Welke structuur past bij een gesprek over deze kwestie?
A
aspectenstructuur
B
verklaringsstructuur
C
voor- en nadelenstructuur
D
verleden-heden-toekomststructuur

Slide 26 - Quiz

Wat zijn tekststructuren?
A
Logische opeenvolgingen van functies
B
Inleiding, middenstuk, slot
C
Standpunt, argument
D
Anekdote, uitleg, samenvatting

Slide 27 - Quiz

Zin 1

Slide 28 - Slide

Zin 2

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Inleiding-kern-slot

Slide 31 - Slide

Bespreken
Vraag 1,2 en 10 blz. 38/39  
Tekstsoort = verhalend, feitelijk, waarderend
Subcategorie: vertelling, verslag, uiteenzetting, beschouwing, betoog
Tekstdoel = amuseren, informeren, activeren, instrueren, overtuigen
Tekstvorm= roman, recept, lesboek, betoog, essay



Slide 32 - Slide

Aan de slag
1) Lees tekst blz. 40 
2) maak vraag 11 t/m 17 blz. 41
3) Kijk na, omcirkel, corrigeer en beantwoord vragen 
4) lever in



Slide 33 - Slide

Inleiding
Functie?
Kennismaking onderwerp
Tekstopbouw
Aandacht trekken 

Hoe dan?
Actualiteit, prikkelende vraag, anekdote

Slide 34 - Slide

Wat is de voorkeursplaats voor een deelonderwerp?
A
Tussenkoppen
B
Inleiding
C
Titel
D
Slot

Slide 35 - Quiz

Bij een beschouwing belicht je een kwestie uit meerdere gezichtspunten?
A
Niet waar
B
Waar
C
Soms

Slide 36 - Quiz

Een hoofdgedachte...
A
staat altijd letterlijk in de tekst
B
is de boodschap van de schrijver over het onderwerp
C
is de boodschap van de lezer over het onderwerp
D
staat alleen in het slot

Slide 37 - Quiz

De inleiding van tekst heeft als functie onder andere...
A
je aandacht te trekken
B
je over te halen
C
je een anekdote te geven
D
je een antwoord op je vraag te geven

Slide 38 - Quiz

Aan de slag blz. 44/45
1) Samen:  titel, inleiding, kernzinnen, slot
2) Individueel: vragen lezen 13 t/m 18 (1 minuut)
3) vragen?
4) Vragen beantwoorden (15 minuten) 

Slide 39 - Slide

Tekstsoorten
Verhalende tekstsoorten: vertelling (dagboek), verhaal (roman)

Feitelijke tekstsoorten: verslag (notulen), procedure (recept), verklaring/uiteenzetting (lesboek), oproep/verzoek (reclame)

Waarderende tekstsoorten: beschouwing (essay), betoog (ingezonden brief), respons (recensie)

Slide 40 - Slide

Aan de slag
1) Tekst blz. 40 vraag 11 t/m 17
2) Taak Numo
3) lezen Gebr. 

Slide 41 - Slide

Aan de slag
Opdracht 9 a t/m f blz. 35 : inleveren
Uitdelen boek 1 (vrijdag mee)


Slide 42 - Slide

Leerdoelen
1: R 
2: T1
3: T2
4: I
*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 43 - Slide

Instructie 

Slide 44 - Slide

Instructie 

Slide 45 - Slide

Aan de slag

Slide 46 - Slide

Nabespreking

Slide 47 - Slide

Begrippen uit deze les

Slide 48 - Slide

Begrippen uit deze les

Slide 49 - Slide


Schrijf 3 dingen op die
je deze les hebt geleerd

Slide 50 - Open question


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 51 - Open question