4 havo 2 oktober

1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

4 havo 2 oktober
Dictee van de dag
Tekststructuren herhaling
Nakijken
Birk/Gebr



Slide 2 - Slide

Zin 1
De bestuursvoorzitter van het Erasmus bevestigt de authenticiteit van de brief.

Slide 3 - Slide

Zin 2
De meesten van ons zijn ongewenst, doodmoe en altijd bang. 


De meeste mensen ......

Slide 4 - Slide

Vaste tekststructuren p. 63
Naam
Inleiding
Kern
Slot
Aspectenstructuur
onderwerp
aspecten van onderwerp
samenvatting

Vraag-antwoordstructuur
vraag
mogelijke antwoorden
samenvatting / beste antwoord
Verleden-heden-toekomststructuur
onderwerp
situatie vroeger 
situatie nu
conclusie / 
toekomstverwachting
Voor-en-nadelen-structuur
vraag of stelling
voordelen
nadelen
afweging / conclusie
Argumentatiestructuur
stelling/standpunt
(tegen)argumenten
weerleggingen
conclusie / stelling/standpunt
Verklaringsstructuur
verschijnsel
kenmerken/voorbeelden
oorzaken/verklaringen
conclusie / meest waarschijnlijke verklaring
Probleem-oplossingsstructuur
probleemstelling
beschrijving, oorzaken, gevolgen en oplossingen
beste oplossing

Slide 5 - Slide

6A. BLZ. 47 Kern Oefenboek
Je thuissituatie is drastisch veranderd. Je hebt daardoor niet goed kunnen leren voor de toetsweek. Je hebt een gesprek hierover.

A
Probleem-oplossingen structuur
B
Argumentatiestructuur
C
Voor- nadelen structuur
D
Verleden-heden-toekomst

Slide 6 - Quiz

6B. Je functioneert de laatste tijd niet lekker en je mentor wil weten waardoor dat komt.
A
Verleden-heden- toekomststructuur
B
Vraag-antwoord structuur
C
Verklaringen structuur
D
Aspectenstructuur

Slide 7 - Quiz

6C. Je wil van vakkenpakket veranderen, maar ziet niet wat de goede en slechte kanten van die verandering zijn
A
Verklaringsstructuur
B
Vraag- antwoord structuur
C
Argumentatiestructuur
D
Voor-nadelen structuur

Slide 8 - Quiz

Nakijken blz. 49
9 Kinderen leren vanuit de spreektaal de tekstsoorten vertelling en verhaal te structureren.
10 a Jonge kinderen gebruiken een chronologische structuur (‘en toen, en toen’).
b Deze hoofdstructuur is onder te brengen onder ordening.
11 Ten eerste kun je vooraf aan het schrijven een tekst bespreken en het patroon aan hen uitleggen.
Ook kun je leerlingen spontaan een eerste versie laten schrijven en die vervolgens bespreken en
laten herschrijven op structuur.
12 De schrijver gebruikt hier de vraag-antwoordstructuur.
13 De kinderen leren zelf niet voldoende nadenken over een goede structuur van hun tekst.
14 Het geeft je handvatten

Slide 9 - Slide

Birk
1) Benoem twee personages en geef karaktereigenschappen.
2) Denk na over een keuze die een personage heeft gemaakt en vertel wat jij in zijn/haar plaats zou hebben gedaan.
3) In welke omgeving speelt het verhaal zich af? Omschrijf de omgeving en leg uit wat die bijdraagt aan het verhaal.


Slide 10 - Slide

Gebr.
1) Benoem twee personages en geef karaktereigenschappen.
2) Denk na over een keuze die een personage heeft gemaakt en vertel wat jij in zijn/haar plaats zou hebben gedaan.
3) Wat vind je van de vorm waarin het verhaal is geschreven en wat voor een invloed heeft de vorm op het verhaal?

Slide 11 - Slide

Deze les
Je herkent vaste structuren in teksten.

Je kent de vijf hoofdmodellen vaste tekststructuren.

Je kunt uitleggen waarom een bepaalde structuur bij een tekst past. 

Je kunt vooraf een structuur kiezen voor een tekst en de tekst uitwerken volgens die structuur. 

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Stel: je hebt slecht kunnen leren voor de toetsweek en nu heb je vier onvoldoendes. Je praat hierover met je mentor. Welke structuur kies je voor dat gesprek?
A
aspectenstructuur
B
argumentatiestructuur
C
vraag-antwoordstructuur
D
probleem-oplossingsstructuur

Slide 14 - Quiz

Stel: je hebt in de toetsweek vijf achten gehaald. Je mentor komt even met je kletsen en wil graag weten wat jij zo goed hebt gedaan. Welke tekststructuur verwacht je in dat gesprek?
A
argumentatiestructuur
B
voor-nadelenstructuur
C
verklaringsstructuur
D
verleden-heden-toekomststructuur

Slide 15 - Quiz

Stel: je hebt van klasgenoten gehoord dat natuurkunde echt geweldig is. Nu wil jij ook natuurkunde in je pakket! Je twijfelt nog wel, want je overziet het niet allemaal. Welke structuur past bij een gesprek over deze kwestie?
A
aspectenstructuur
B
verklaringsstructuur
C
voor- en nadelenstructuur
D
verleden-heden-toekomststructuur

Slide 16 - Quiz

Wat zijn tekststructuren?
A
Logische opeenvolgingen van functies
B
Inleiding, middenstuk, slot
C
Standpunt, argument
D
Anekdote, uitleg, samenvatting

Slide 17 - Quiz

Zin 1

Slide 18 - Slide

Zin 2

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Inleiding-kern-slot

Slide 21 - Slide

Bespreken
Vraag 1,2 en 10 blz. 38/39  
Tekstsoort = verhalend, feitelijk, waarderend
Subcategorie: vertelling, verslag, uiteenzetting, beschouwing, betoog
Tekstdoel = amuseren, informeren, activeren, instrueren, overtuigen
Tekstvorm= roman, recept, lesboek, betoog, essay



Slide 22 - Slide

Aan de slag
1) Lees tekst blz. 40 
2) maak vraag 11 t/m 17 blz. 41
3) Kijk na, omcirkel, corrigeer en beantwoord vragen 
4) lever in



Slide 23 - Slide

Inleiding
Functie?
Kennismaking onderwerp
Tekstopbouw
Aandacht trekken 

Hoe dan?
Actualiteit, prikkelende vraag, anekdote

Slide 24 - Slide

Wat is de voorkeursplaats voor een deelonderwerp?
A
Tussenkoppen
B
Inleiding
C
Titel
D
Slot

Slide 25 - Quiz

Bij een beschouwing belicht je een kwestie uit meerdere gezichtspunten?
A
Niet waar
B
Waar
C
Soms

Slide 26 - Quiz

Een hoofdgedachte...
A
staat altijd letterlijk in de tekst
B
is de boodschap van de schrijver over het onderwerp
C
is de boodschap van de lezer over het onderwerp
D
staat alleen in het slot

Slide 27 - Quiz

De inleiding van tekst heeft als functie onder andere...
A
je aandacht te trekken
B
je over te halen
C
je een anekdote te geven
D
je een antwoord op je vraag te geven

Slide 28 - Quiz

Aan de slag blz. 44/45
1) Samen:  titel, inleiding, kernzinnen, slot
2) Individueel: vragen lezen 13 t/m 18 (1 minuut)
3) vragen?
4) Vragen beantwoorden (15 minuten) 

Slide 29 - Slide

Tekstsoorten
Verhalende tekstsoorten: vertelling (dagboek), verhaal (roman)

Feitelijke tekstsoorten: verslag (notulen), procedure (recept), verklaring/uiteenzetting (lesboek), oproep/verzoek (reclame)

Waarderende tekstsoorten: beschouwing (essay), betoog (ingezonden brief), respons (recensie)

Slide 30 - Slide

Aan de slag
1) Tekst blz. 40 vraag 11 t/m 17
2) Taak Numo
3) lezen Gebr. 

Slide 31 - Slide

Aan de slag
Opdracht 9 a t/m f blz. 35 : inleveren
Uitdelen boek 1 (vrijdag mee)


Slide 32 - Slide

Leerdoelen
1: R 
2: T1
3: T2
4: I
*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 33 - Slide

Instructie 

Slide 34 - Slide

Instructie 

Slide 35 - Slide

Aan de slag

Slide 36 - Slide

Nabespreking

Slide 37 - Slide

Begrippen uit deze les

Slide 38 - Slide

Begrippen uit deze les

Slide 39 - Slide


Schrijf 3 dingen op die
je deze les hebt geleerd

Slide 40 - Open question


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 41 - Open question