Marketingplanning

Wat valt er allemaal onder het keuzeproces van een consument?
1 / 48
next
Slide 1: Mind map
HandelMBOStudiejaar 3

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wat valt er allemaal onder het keuzeproces van een consument?

Slide 1 - Mind map

Uit welke fasen bestaat het keuzeproces?

Slide 2 - Open question

Noem de drie soorten koopgedrag

Slide 3 - Open question

Noem een voorbeeld van een routinematige aankoop

Slide 4 - Open question

Noem een voorbeeld van een beperkt probleemoplossend aankoop

Slide 5 - Open question

Noem een v.b. van een uitgebreid probleemoplossend aankoop

Slide 6 - Open question

Wat wordt er met online marketing funnel bedoeld?

Slide 7 - Open question

Bezoek een website en geef aan op welke punten bezoekers zouden kunnen afhaken

Slide 8 - Open question

Noem een verbeterpunt voor deze site om afhaken te voorkomen

Slide 9 - Open question

Leg uit wat cognitieve dissonantie inhoudt

Slide 10 - Open question

Geef een voorbeeld waarbij je dit zelf hebt ervaren

Slide 11 - Open question

Noem de verschillende soorten kopers

Slide 12 - Open question

Wat zijn de grootste verschillen tussen consumenten en bedrijven/overheid/instellingen?

Slide 13 - Open question

Noem de verschillende fasen van het adoptieproces (mag in het Engels)

Slide 14 - Open question

Wat is een DMU?

Slide 15 - Open question

Wat wordt er met funshopping bedoeld?

Slide 16 - Open question

Wat is het verschil tussen funshopping en prijsshopping?

Slide 17 - Open question

De aankoop van bedrijven kunnen in drie soorten worden ingedeeld. Welke zijn dat?

Slide 18 - Open question

Welke is de juiste volgorde van de fasen van de conjunctuurcyclus?
A
Opgangfase, bovenste keerpunt, neergangsfase, onderste keerpunt
B
Onderste keerpunt, opgangfase, hoogconjunctuur, neergangsfase
C
Onderste keerpunt, laagconjunctuur, hoogconjunctuur, neergangsfase
D
Opgangfase, neergangsfase, laagconjunctuur, onderste keerpunt

Slide 19 - Quiz

Hoe wordt de vraag naar een specifiek merk van een bepaald product genoemd?
A
Potentiële vraag
B
Additionele vraag
C
Afgeleide vraag
D
Selectieve vraag

Slide 20 - Quiz

Hoe wordt de totale vraag naar een bepaald product genoemd?
A
Additionele vraag
B
Potentiële vraag
C
Effectieve vraag
D
Initiële vraag

Slide 21 - Quiz

Welk economisch niveau heeft betrekking op een bepaalde branche of bedrijfstak?
A
De macro-economie
B
De meso-economie
C
De micro-macro-economie
D
De micro- economie

Slide 22 - Quiz

Welke bewering is juist?
A
Een verkopersmarkt komt vaak voor in een recessie
B
In een kopersmarkt is het aanbod groter dan de vraag
C
In een verkopersmarkt ligt de macht bij de kopers en niet bij de verkopers
D
In een verkopersmarkt is er vaak sprake van overproductie

Slide 23 - Quiz

Wat zijn de kenmerken van een monopolistische concurrentie?
A
Een beperkt aantal aanbieders van homogene producten
B
Een groot aantal aanbieders van homogene producten
C
Een groot aantal aanbieders van heterogene producten
D
Een beperkt aantal aanbieders van heterogene producten

Slide 24 - Quiz

Iemand besluit in de winkel om toch maar geen nieuwe trui te kopen en koopt in plaats daarvan een nieuwe jas. Van welk concurrentieniveau is hier sprake?
A
Concurrentie op productniveau
B
Concurrentie op generiek niveau
C
Concurrentie op merkniveau
D
Concurrentie op behoefteniveau

Slide 25 - Quiz

Een bedrijf heeft een aantal mogelijkheden voor wat betreft het concurrentiegedrag. Deze mogelijkheden zijn:
A
Marktleider, marktonderzoeker, marktvolger en marktuitdager
B
Marktleider, marktvolger, marktonderzoeker en marktnisser
C
Marktinitiator, marktvolger, marktuitdager en marktleider
D
Marktleider, marktvolger, marktuitdager en marktnisser

Slide 26 - Quiz

Welke marktvorm bestaat uit een beperkt aantal aanbieders van gelijksoortige producten?
A
Een monopolistische concurrentie
B
Een homogeen oligopolie
C
Een volledige mededinging
D
Een heterogene oligopolie

Slide 27 - Quiz

Welke marktvorm bestaat uit veel aanbieders van gelijksoortige producten?
A
Een monopolistische concurrentie
B
Een homogeen oligopolie
C
Een volledige mededinging
D
Een heterogene oligopolie

Slide 28 - Quiz

De concurrentie tussen een kledingwinkel en een parfumeriewinkel is
A
Concurrentie op generiek niveau
B
Concurrentie op productvormniveau
C
Geen echte concurrentie
D
Concurrentie op behoefteniveau

Slide 29 - Quiz

Een afnemersanalyse geeft inzicht in koopgedrag en productgebruik
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quiz

Voor het maken van een afnemersanalyse kan je de 5 p's toepassen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quiz

Noem de 6 w's

Slide 32 - Mind map

Wat is hier GEEN voorbeeld van een psychografische eigenschap
A
Interesse
B
Levensstijl
C
Leeftijd
D
Houding ten opzichte van iets

Slide 33 - Quiz

Waar staat 'wanneer' voor in het 6 W-model van Ferrell?
A
Wanneer wordt informatie gedeeld?
B
Wanneer is de klant geïnteresseerd?
C
Wanneer vindt de promotie plaats?
D
Wanneer kopen klanten de producten?

Slide 34 - Quiz

Wat is hier een voorbeeld van een demografische eigenschap
A
leeftijd
B
interesse
C
locatie
D
beroep

Slide 35 - Quiz

Segmentatie is het opdelen van de markt
A
juist
B
onjuist

Slide 36 - Quiz

Waar staat CBS voor?
A
Centraal Bureau voor Statistieken
B
Censuur Beleid Statuten
C
Centraal Beheer Statistieken
D
Centraal Beheer Statuten

Slide 37 - Quiz

Een afnemersanalyse geeft inzicht in koopgedrag en productgebruik
A
Juist
B
Onjuist

Slide 38 - Quiz

Waar is het model van Maslow op gebaseerd?
A
Aankoopgedrag
B
Winkelgedrag
C
Productcategorieën
D
Behoeften

Slide 39 - Quiz

Voor het maken van een afnemersanalyse kan je de 5 p's toepassen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 40 - Quiz

In welke sectoren kan een economie worden onderverdeeld?
A
Primaire sector, secundaire sector en tertiaire sector
B
Primaire sector, secundaire sector, tertiaire sector en quartaire sector
C
Primaire sector, secundaire sector, overheidssector en quartaire sector
D
Primaire sector, agrarische sector en tertiaire sector

Slide 41 - Quiz

Welk model wordt ook wel het black box model genoemd?
A
De kennisklooftheorie
B
Het stimulus-respons model
C
De two-step-flow-theorie
D
De agendasettingtheorie

Slide 42 - Quiz

Waarvoor staat de afkorting DESTEP?
A
Demografische, economische, situationele, technische, ecologische en politieke- en juridische factoren
B
Demografische, economische, sociaal-culturele, technische, ecologische en politieke- en juridische factoren
C
Demografische, eventuele, situationele, technische, ecologische en politieke- en juridische factoren
D
Dienstige, economische, situationele, technische, ecologische en politieke- en juridische factoren

Slide 43 - Quiz

Leeftijd is een voorbeeld van een:
A
Sociaal-culturele factor
B
Economische factor
C
Geografische factor
D
Demografische factor

Slide 44 - Quiz

Uit welke onderdelen bestaat een SWOT-analyse?
A
Sterktes, zwaktes, kansen en opties
B
Sterktes, opties, kansen en bedreigingen
C
Kansen, bedreigingen, sterktes en zwaktes
D
Kansen en zwaktes, opties en bedreigingen

Slide 45 - Quiz

Wat is een goed voorbeeld van een sterkte?
A
Toenemende vraag
B
Verbetering van de economische omstandigheden
C
Breed assortiment
D
Stijging van het consumentenvertrouwen

Slide 46 - Quiz

Wat is een goed voorbeeld van een bedreiging?
A
Opkomst concurrentie
B
Lage merkbekendheid
C
Financieel zwakke positie
D
Afhankelijk van enkele grote klanten

Slide 47 - Quiz

Het Siva-model staat voor:
A
Solution, Industrial, Value, Access
B
Selling, Information, Value, Action
C
Solution, Information, Value, Action
D
Solution, Information, Value, Access

Slide 48 - Quiz