Hoe wordt de vraag naar een specifiek merk van een bepaald product genoemd?
A
Potentiële vraag
B
Additionele vraag
C
Afgeleide vraag
D
Selectieve vraag
Slide 20 - Quiz
Hoe wordt de totale vraag naar een bepaald product genoemd?
A
Additionele vraag
B
Potentiële vraag
C
Effectieve vraag
D
Initiële vraag
Slide 21 - Quiz
Welk economisch niveau heeft betrekking op een bepaalde branche of bedrijfstak?
A
De macro-economie
B
De meso-economie
C
De micro-macro-economie
D
De micro- economie
Slide 22 - Quiz
Welke bewering is juist?
A
Een verkopersmarkt komt vaak voor in een recessie
B
In een kopersmarkt is het aanbod groter dan de vraag
C
In een verkopersmarkt ligt de macht bij de kopers en niet bij de verkopers
D
In een verkopersmarkt is er vaak sprake van overproductie
Slide 23 - Quiz
Wat zijn de kenmerken van een monopolistische concurrentie?
A
Een beperkt aantal aanbieders van homogene producten
B
Een groot aantal aanbieders van homogene producten
C
Een groot aantal aanbieders van heterogene producten
D
Een beperkt aantal aanbieders van heterogene producten
Slide 24 - Quiz
Iemand besluit in de winkel om toch maar geen nieuwe trui te kopen en koopt in plaats daarvan een nieuwe jas. Van welk concurrentieniveau is hier sprake?
A
Concurrentie op productniveau
B
Concurrentie op generiek niveau
C
Concurrentie op merkniveau
D
Concurrentie op behoefteniveau
Slide 25 - Quiz
Een bedrijf heeft een aantal mogelijkheden voor wat betreft het concurrentiegedrag. Deze mogelijkheden zijn:
A
Marktleider, marktonderzoeker, marktvolger en marktuitdager
B
Marktleider, marktvolger, marktonderzoeker en marktnisser
C
Marktinitiator, marktvolger, marktuitdager en marktleider
D
Marktleider, marktvolger, marktuitdager en marktnisser
Slide 26 - Quiz
Welke marktvorm bestaat uit een beperkt aantal aanbieders van gelijksoortige producten?
A
Een monopolistische concurrentie
B
Een homogeen oligopolie
C
Een volledige mededinging
D
Een heterogene oligopolie
Slide 27 - Quiz
Welke marktvorm bestaat uit veel aanbieders van gelijksoortige producten?
A
Een monopolistische concurrentie
B
Een homogeen oligopolie
C
Een volledige mededinging
D
Een heterogene oligopolie
Slide 28 - Quiz
De concurrentie tussen een kledingwinkel en een parfumeriewinkel is
A
Concurrentie op generiek niveau
B
Concurrentie op productvormniveau
C
Geen echte concurrentie
D
Concurrentie op behoefteniveau
Slide 29 - Quiz
Een afnemersanalyse geeft inzicht in koopgedrag en productgebruik
A
Juist
B
Onjuist
Slide 30 - Quiz
Voor het maken van een afnemersanalyse kan je de 5 p's toepassen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 31 - Quiz
Noem de 6 w's
Slide 32 - Mind map
Wat is hier GEEN voorbeeld van een psychografische eigenschap
A
Interesse
B
Levensstijl
C
Leeftijd
D
Houding ten opzichte van iets
Slide 33 - Quiz
Waar staat 'wanneer' voor in het 6 W-model van Ferrell?
A
Wanneer wordt informatie gedeeld?
B
Wanneer is de klant geïnteresseerd?
C
Wanneer vindt de promotie plaats?
D
Wanneer kopen klanten de producten?
Slide 34 - Quiz
Wat is hier een voorbeeld van een demografische eigenschap
A
leeftijd
B
interesse
C
locatie
D
beroep
Slide 35 - Quiz
Segmentatie is het opdelen van de markt
A
juist
B
onjuist
Slide 36 - Quiz
Waar staat CBS voor?
A
Centraal Bureau voor Statistieken
B
Censuur Beleid Statuten
C
Centraal Beheer Statistieken
D
Centraal Beheer Statuten
Slide 37 - Quiz
Een afnemersanalyse geeft inzicht in koopgedrag en productgebruik
A
Juist
B
Onjuist
Slide 38 - Quiz
Waar is het model van Maslow op gebaseerd?
A
Aankoopgedrag
B
Winkelgedrag
C
Productcategorieën
D
Behoeften
Slide 39 - Quiz
Voor het maken van een afnemersanalyse kan je de 5 p's toepassen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 40 - Quiz
In welke sectoren kan een economie worden onderverdeeld?
A
Primaire sector, secundaire sector en tertiaire sector
B
Primaire sector, secundaire sector, tertiaire sector en quartaire sector
C
Primaire sector, secundaire sector, overheidssector en quartaire sector
D
Primaire sector, agrarische sector en tertiaire sector
Slide 41 - Quiz
Welk model wordt ook wel het black box model genoemd?
A
De kennisklooftheorie
B
Het stimulus-respons model
C
De two-step-flow-theorie
D
De agendasettingtheorie
Slide 42 - Quiz
Waarvoor staat de afkorting DESTEP?
A
Demografische, economische, situationele, technische, ecologische en politieke- en juridische factoren
B
Demografische, economische, sociaal-culturele, technische, ecologische en politieke- en juridische factoren
C
Demografische, eventuele, situationele, technische, ecologische en politieke- en juridische factoren
D
Dienstige, economische, situationele, technische, ecologische en politieke- en juridische factoren