GMK P3.1 - Herhaling

GMK P3.1 - Herhaling
1 / 26
next
Slide 1: Slide
GeneesmiddelkennisMBOStudiejaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

GMK P3.1 - Herhaling

Slide 1 - Slide

Wat is kanker?
A
Een tumor
B
Een goedaardige tumor
C
Een kwaadaardige tumor
D
Een gezwel

Slide 2 - Quiz

Wat is letterlijke betekenis van tumor?
A
Celdeling
B
Gezwel
C
Kanker
D
Ziekte

Slide 3 - Quiz

Een maligne tumor is ...
A
Goedaardig
B
Kwaadaardig

Slide 4 - Quiz

Wat is een kenmerk van een kwaadaardige tumor?
A
Ingekapseld
B
Groeit langzaam
C
Kan uitzaaien
D
Groeit niet in organen

Slide 5 - Quiz

Wat is een kenmerk van een goedaardige tumor?
A
Ingekapseld
B
Groeit snel
C
Kan uitzaaien
D
Groeit in organen

Slide 6 - Quiz

Waardoor ontstaat een tumor?
A
Afwijkende celdeling
B
Ongezonde leefstijl
C
Stress
D
Verzwakt immuunsysteem

Slide 7 - Quiz

Noem 3 factoren die de kans op afwijkingen in het DNA vergroten

Slide 8 - Open question

Is kanker te genezen?
A
Ja
B
In sommige gevallen
C
Nee

Slide 9 - Quiz

Wat is het behandeldoel als de kanker onderdrukt wordt?
A
Genezen
B
Kwaliteit van leven zo goed mogelijk houden
C
Laatste levensfase zo prettig mogelijk maken
D
Pijn verminderen

Slide 10 - Quiz

Welke 3 behandelmethodes van kanker ken je?

Slide 11 - Open question

Wat is de verzamelnaam voor medicijnen die bij kanker gebruikt worden?
A
Chemotherapie
B
Immunotherapie
C
Gerichte therapie
D
Oncolytica

Slide 12 - Quiz

Wat is een synoniem voor chemotherapie?
A
Cytostatica
B
Hormoontherapie
C
Immuuntherapie
D
Targeted therapie

Slide 13 - Quiz

Welke soort behandeling maakt gebruik van het afweersysteem?
A
Cytostatica
B
Hormoontherapie
C
Immuuntherapie
D
Targeted therapie

Slide 14 - Quiz

Welke soort behandeling zal vooral worden gebruikt bij kanker in geslachtsorganen?
A
Cytostatica
B
Hormoontherapie
C
Immuuntherapie
D
Targeted therapie

Slide 15 - Quiz

Welke soort behandeling 'herkent' tumorcellen en is daardoor vrij specifiek?
A
Cytostatica
B
Hormoontherapie
C
Immuuntherapie
D
Targeted therapie

Slide 16 - Quiz

Wat betekent adjuvant?
A
Aanvullend
B
Vooraf
C
Achteraf
D
Behandeling

Slide 17 - Quiz

Wat is een synoniem voor chemotherapie?
A
Cytostatica
B
Hormoontherapie
C
Immuuntherapie
D
Targeted therapie

Slide 18 - Quiz

Wat is het grootste nadeel van chemotherapie?
A
Niet specifiek
B
Intraveneus toedienen
C
Bijwerking haaruitval
D
Duurt lang

Slide 19 - Quiz

Waarom wordt chemotherapie in kuren gegeven?
A
Beste effect
B
Lichaam moet zich tussendoor herstellen
C
Lange halfwaardetijd, dus eigenlijk continu
D
Organisatorisch beter te plannen

Slide 20 - Quiz

Welke soort behandeling zal vooral worden gebruikt bij kanker in geslachtsorganen?
A
Cytostatica
B
Hormoontherapie
C
Immuuntherapie
D
Targeted therapie

Slide 21 - Quiz

Waarom wordt bij Zoladex (LHRH-agonist) in het begin ook bicalutamide (androgeenblokker) gegeven?
A
Beter effect Zoladex
B
Beter effect Bicalutamide
C
Minder bijwerkingen
D
Minder interacties

Slide 22 - Quiz

Welke soort behandeling 'herkent' tumorcellen en is daardoor vrij specifiek?
A
Cytostatica
B
Hormoontherapie
C
Immuuntherapie
D
Targeted therapie

Slide 23 - Quiz

Waar herken je de 'targeted' therapie aan?
De naam eindigt op ..
A
-mab
B
-nib
C
-prost
D
-zumab

Slide 24 - Quiz

Welke soort behandeling maakt gebruik van het afweersysteem?
A
Cytostatica
B
Hormoontherapie
C
Immuuntherapie
D
Targeted therapie

Slide 25 - Quiz

Bij welke soort behandeling wordt veel gebruikt gemaakt van bloedgroeifactoren?
A
Chemotherapie
B
Hormoontherapie
C
Immuuntherapie
D
Targeted therapie

Slide 26 - Quiz