Elektriciteit: spanning, stroomsterkte en vermogen

Hoe zat het ook alweer
  • Stroomsterkte
  • weerstand
  • Spanning
  • Serie
  • Parallel
1 / 46
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2,3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoe zat het ook alweer
  • Stroomsterkte
  • weerstand
  • Spanning
  • Serie
  • Parallel

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Rekenen met spanning en stroom
  • Wet van Ohm (phett) (edumedia)    

      
  • Ken je er twee dan kun je de derde uitrekenen 
     
  • Door een weerstand van 100 Ohm loopt een stroom van 2,3 Ampère.
    Hoe groot is de spanning?

  • Op een batterij van 12 V wordt een weerstand aangesloten van 8 kOhm.
    Hoe groot wordt de stroom? 

  • Jan meet een spanning van 24 V en een stroom van 6 mA.
    Hoe groot is de weerstand? 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Stroomsterkte
Hoe meer elektronen door de draad per seconde, hoe hoger de stroomsterkte.

Symbool: I 
Eenheid: ampère (A)
 


Slide 5 - Slide

typeplaatje aflezen
wat is de spanning waarop je dit apparaat moet aansluiten?
wat is de stroomsterkte die door dit apparaat heen stroomt?
Spanning:

U = 230V


Stroomsterkte:

I = 7,1A

Slide 6 - Slide

Gevaarlijke spanning
(grote spanning)
veilige spanning 
(kleine spanning)

Slide 7 - Slide

Spannings-bronnen hebben niet allemaal dezelfde spanning.

Spanning U in volt (V)

Slide 8 - Slide

In serie schakelen

Slide 9 - Slide

Zo kun je ook lampjes in serie schakelen

Slide 10 - Slide

Batterijen serie schakelen
1
2
3
4
5
6

Slide 11 - Slide

Serie schakeling

Slide 12 - Slide

Serie- en parallel schakeling

Slide 13 - Slide

parallel schakeling

Slide 14 - Slide

Parallel schakeling

Slide 15 - Slide

Parallel schakeling

Een ander soort schakeling is een parallel schakeling. 

Bij een parallel schakeling zit ieder apparaat in een aparte stroomkring. 

Slide 16 - Slide

Hoe zat het ook alweer
  • Stroomsterkte
  • weerstand
  • Spanning
  • Serie
  • Parallel

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Rekenen met spanning en stroom
  • Wet van Ohm (phett) (edumedia)    

      
  • Ken je er twee dan kun je de derde uitrekenen 
     
  • Door een weerstand van 100 Ohm loopt een stroom van 2,3 Ampère.
    Hoe groot is de spanning?

  • Op een batterij van 12 V wordt een weerstand aangesloten van 8 kOhm.
    Hoe groot wordt de stroom? 

  • Jan meet een spanning van 24 V en een stroom van 6 mA.
    Hoe groot is de weerstand? 

Slide 19 - Slide

Het elektrisch vermogen in Watt

Slide 20 - Slide

Elektrisch vermogen (2)
Het elektrisch vermogen (P in Watt) is afhankelijk van de spanning (U in Volt) en de stroomsterkte (I in Ampère).

Formule: P = U x I

Rekendriehoek: 

Slide 21 - Slide

Elektrisch vermogen berekenen

Slide 22 - Slide

elektriciteit in huis

Slide 23 - Slide

Fasedraad (230v)

Slide 24 - Slide

Elektriciteit en veiligheid
geleiding en isolatie
smeltveiligheid
installatieautomaat
groepenkast
hoofdzekering
De hoofdzekering kan alleen door een erkend bedrijf worden vervangen. de consument kan daar zelf niet bij
aardlekschakelaar
Deze vergelijkt de stroom in de fase draad met de stroom in de nuldraad. Deze moeten even groot zijn. Zo niet dan lekt er stroom weg.
meerdere groepen

Slide 25 - Slide

Huisinstallatie / Meterkast
Groepenkast + Zekeringen

Aardlekschakelaar
Hoofdschakelaar


Kilowattuur-meter

Hoofdzekering

Slide 26 - Slide

Wat is de formule voor het bepalen van het Elektrisch vermogen?
A
U = P . I
B
I = U . P
C
P = U . I
D
P = U / I

Slide 27 - Quiz

Wat is de stroomsterkte ?
A
Hoeveel stroom er door een stroomkring loopt.
B
Hoeveel spanning er door een stroomkring loopt.

Slide 28 - Quiz

Is dit een spanningsmeter of stroomsterktemeter?
A
spanningsmeter
B
stroomsterktemeter
C
Weet je niet
D
Kan beide

Slide 29 - Quiz

Stroomsterkte is een grootheid.
Wat is de eenheid voor stroomsterkte?
A
Watt (W)
B
Volt (V)
C
Power (p)
D
Ampère (A)

Slide 30 - Quiz

De spanning
Noteer de eenheid van de spanning
A
Volt
B
Ampère
C
Ohm
D
Watt

Slide 31 - Quiz

De spanning van het lichtnet is .......
A
U= 12 V
B
U= 230 V
C
U= 9 V
D
U = 1,5 V

Slide 32 - Quiz

De spanning is....
A
1,2 V
B
7 V
C
6 V
D
12 V

Slide 33 - Quiz

Spanning wordt gemeten met een..
A
ampèremeter
B
voltmeter
C
stroommeter

Slide 34 - Quiz

1. Zonder spanning geen stroom
2. Zonder stroom geen spanning
A
1 en 2 zijn waar
B
1 is waar, 2 is niet waar
C
1 is niet waar, 2 is waar
D
1 en 2 zijn niet waar

Slide 35 - Quiz

Wat zijn laag spanningen?


A
Spanningen tot 30 volt
B
Spanningen vanaf 40 volt
C
Spanningen tot 160 volt
D
Spanningen vanaf 260 volt

Slide 36 - Quiz

Wat is het vermogen?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt

Slide 37 - Quiz

Formule van vermogen is
A
vermogen (P) = spanning (U) / stroomsterkte (I)
B
vermogen (P) = spanning (U) x stroomsterkte (I)
C
vermogen (P) = spanning (U) + stroomsterkte (I)
D
vermogen (P) = spanning (U) - stroomsterkte (I)

Slide 38 - Quiz

Het vermogen van een wasmachine is ... dan het vermogen van een telefoon.
A
Kleiner
B
Ongeveer hetzelfde
C
Groter
D
Kan je niet weten

Slide 39 - Quiz

Wat is het vermogen?
A
12 Watt
B
0,3 Watt
C
0,083 Watt
D
3 Watt

Slide 40 - Quiz

Vermogen is een grootheid.
Wat is de eenheid voor vermogen?
A
Watt (W)
B
Volt (V)
C
Power (p)
D
Ampère (A)

Slide 41 - Quiz

Hoe bereken je energie?
A
E=Pxt
B
P=ExT
C
e=PxT
D
f=1/T

Slide 42 - Quiz

Is hier sprake van
kortsluiting?
A
Ja
B
Nee

Slide 43 - Quiz

Bij kortsluiting........
A
zijn er teveel apparaten op dezelfde groep aangesloten
B
gaat de stroom direct van + naar -
C
Is de stroomdraad te dun
D
wordt je altijd geëlektrocuteerd

Slide 44 - Quiz

Kortsluiting of overbelasting?
A
Kortsluiting
B
Overbelasting

Slide 45 - Quiz


Op één groep in huis zitten de volgende apparaten aangesloten en staan ook aan:
een magnetron (3,5 A)
een oven (6 A)
een elektrische kookplaat (3,5 A)
een koffiezetapparaat (1 A)
een waterkoker (1 A)
een vaatwasmachine (3 A)
Wat gebeurd er met de zekering?
A
Niets
B
Gaat kapot want stroomsterkte is groter dan 16 A
C
Blijft heel want stroomsterkte is groter dan 16 A
D
Op basis van deze gegevens kun je dit niet zeggen

Slide 46 - Quiz