HST 5. Specifieke onderwijsbehoeften op basis van gedrag
17 vragen
Meerkeuze / open vragen
Actieve deelname
30 seconden bedenktijd/invultijd
1 / 18
next
Slide 1: Slide
Pedagogisch werkMBOStudiejaar 2
This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
HST 5. Specifieke onderwijsbehoeften op basis van gedrag
17 vragen
Meerkeuze / open vragen
Actieve deelname
30 seconden bedenktijd/invultijd
Slide 1 - Slide
Welk kenmerk hoort niet bij PTSS?
A
Overdreven schrikreacties
B
Angstdromen
C
Altijd suicidaal
D
Chaotisch gedrag
Slide 2 - Quiz
Wat kan een aanleiding zijn waarom iemand PTSS heeft? Geef twee voorbeelden
Slide 3 - Open question
Wat is de letterlijke vertaling van ADHD?
Slide 4 - Open question
Welk kenmerk behoort tot 'hyperactiviteit/impulsiviteit' bij kinderen met ADHD?
A
Raakt vaak dingen kwijt
B
Praat vaak voor zijn/haar beurt
C
Kan zich niet lang focussen
D
Wordt vaak afgeleid door prikkels van buitenaf
Slide 5 - Quiz
Stelling: ADHD is geen neurobiologische stoornis maar ontstaat door factoren uit omgeving
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quiz
Stelling: Docenten mogen de diagnose ADHD stellen bij een kind
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quiz
Stelling: Een kind met ADHD heeft veel kwaliteiten. Eén daarvan is 'creativiteit'
A
Juist
B
Onjuist
Slide 8 - Quiz
ASS is een afkorting van een stoornis. Waar staat ASS voor?
Slide 9 - Open question
Is ASS een endogene of exogene stoornis? licht je antwoord kort toe
Slide 10 - Open question
Wat is geen kenmerk van een kind met ODD?
A
snel boos of licht geraakt (snel driftig)
B
mishandelt mens en/of dier
C
Verzet zich tegen de regels
D
Verzet is met name verbaal
Slide 11 - Quiz
Noem een kenmerk van iemand met CD
Slide 12 - Mind map
Wat is een cognitief verschijnsel bij faalangst?
A
Geen vragen durven stellen
B
Blozen
C
Misselijk
D
Vaak moeten plassen
Slide 13 - Quiz
Hoe ga je als OA om met kinderen met ASS en die angst voor het onbekende hebben?
A
Je begeleidt het kind door iets te doen waar hij rustig van wordt
B
Je blijft sensitief- responsief en positief
C
Je helpt ze de situaties te vermijden
D
Je bereidt ze voor door te vertellen hoe het eruitziet, maar ook weer niet te veel
Slide 14 - Quiz
Er zijn vier verschillende hechtingstypen bij kinderen te onderscheiden. Type A: de onveilig-vermijdend gehechte kinderen. Type B: de veilig gehechte kinderen Type C: de onveilig-afwerend gehechte kinderen Welke benaming heeft Type D?
Slide 15 - Open question
Stelling: Een problematische zwangerschap of een moeilijke bevalling kunnen gevolgen hebben voor de hechtingsrelatie.