Quiz Kapitel 4

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Wat je gaat doen:

• maak een groep van 3 of 4 personen en ga bij elkaar zitten.
• Log in met 1 laptop per groep in de LessonUp.
  
• Bedenk een naam voor je team.
• Jullie krijgen 10 min de tijd om een spiekbriefje te maken. Die mag je tijdens de quiz erbij houden.

Grammatik

6 punten

Welke vorm van "besuchen" past in de zin?
"Mia und Tristan ___ morgen den Zoo."

Wat is geen juiste manier om een voltooid deelwoord te vormen?

1. ge + stam + t
2. stam + t
3. ver + stam + t

Welke stelling over de onderstaande zinnen is juist?

1: "Spielt die Katze mit dem Ball?"
2: "Der Affe wohnst in Afrika?"

1. De vorm van het werkwoord is in beide zinnen juiste vervoegd.
2. De vorm van van het werkwoord is in beide zinnen onjuist vervoegd.
3. De vorm van het werkwoord is alleen in zin 1 juist vervoegd.
4. De vorm van het werkwoord is alleen in zin 2 juist vervoegd.

Vertaal de onderstaande zin:

"Hij zorgt voor de vis."

Juist of onjuist?
Alle regelmatige werkwoorden kunnen volgens de "feesttenten-regel" vervoegd worden.

1. Juist
2. Onjuist

Welke vorm van "streicheln" moet je invullen?

Meine Schwester ___ das Meerschweinchen.

1. streicheln
2. streichelst
3. streichelt
4. streichele

Sprachmittel

6 punten

Hoe zeg je in het Duits dat een dier schuw is?

Wat zou je kunnen antwoorden op de volgende vraag? (antwoord in hele Duitse zin)

Was ist dein Lieblingstier?

Vertaal de onderstaande zin naar het Duits:
"Heb je een huisdier?."

Lernliste

6 punten

Wat is juist? (lidwoorden)

1. die Salat
2. das Katze
3. der Maus
4. der Schildkröte

Van welk dier zie je hier het silhouet?
Schrijf het in het Duits op met het lidwoord.

Wat is het meervoud van "spin" in het Duits?

1. die Spinnen
2. die Spinne
3. den Spinnes
4. der Spinner

Vertaal de volgende zin naar het Duits:
"Het paard is lief"

belangrijk

verspielt

de snelheid

schattig

vaak

de afstand

speels

oft

die Strecke

süß

die Geschwindigkeit

wichtig

Welk woord past niet bij de andere?

1. schwimmen
2. spielen
3. fressen
4. kurz