Schrijf het werkwoord op in de tegenwoordige tijd (op een blaadje, 5 min, zelfstandig maken)
Wij _______________ (beloven) dat.
Die jongen _________________ (slaan) het boek uit zijn handen.
Hij _____________________ (melden) zich aan.
Dat kind ________________ (verbranden) zijn vingers.
Hij ________________ (veranderen) alles aan zijn kamer.
Eerder klaar?
--> noteer of het werkwoord een 'sterk' of een 'zwak' werkwoord is.