Les 39 sterke en zwakke werkwoorden (herhaling)

Geef een voorbeeld
van een sterk werkwoord
1 / 23
next
Slide 1: Mind map
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2,3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Geef een voorbeeld
van een sterk werkwoord

Slide 1 - Mind map

Het programma 
- het lesdoel
- uitleg werkwoorden 
- oefenen in LessonUp 
- terugkoppeling lesdoel 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

'lopen' is een sterk werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

'kijken' is een zwak werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

'beloven' is een sterk werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

'eten' is een sterk werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Schrijf de verleden tijd op:
Hij __________ (schrijven) vorig jaar veel.

Slide 14 - Open question

Schrijf de verleden tijd op.
Ik ___________ (vertellen) hem een verhaal.

Slide 15 - Open question

Schrijf de verleden tijd op:
Mijn vader __________ (dragen) kleren uit een andere tijd.

Slide 16 - Open question

Schrijf de verleden tijd op:
Mijn zusje __________ (sporten) vorige jaar elke dag.

Slide 17 - Open question

Bij zwakke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz

Er zijn geen regels om te bepalen of een werkwoord sterk is.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

Bij zwakke werkwoorden gebruik je 't kofschip om te bepalen of je het met een -t of -d schrijft.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

Bij sterke werkwoorden kan je het 't kofschip niet gebruiken.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Geef een voorbeeld van
één zwak werkwoord en
van één sterk werkwoord

Slide 22 - Mind map

Slide 23 - Slide