Verbanden en signaalwoorden compleet

Welke verbanden moet je kennen?
  • tijdsvolgorde 
  • opsomming
  • tegenstelling
  • oorzaak-gevolg
  • voorbeeld
  • voorwaarde





1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welke verbanden moet je kennen?
  • tijdsvolgorde 
  • opsomming
  • tegenstelling
  • oorzaak-gevolg
  • voorbeeld
  • voorwaarde





Slide 1 - Slide

Tijdsvolgorde
Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger.

De conciërge opent eerst de school, daarna loopt hij naar binnen en terwijl hij naar binnen loopt, gaan de lampen aan.

Slide 2 - Slide

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Als ik ga werken, heb ik naast mijn tas ook het volgende nodig: sleutels, token, laptop en printpas. 

Slide 3 - Slide

Tegenstelling
Maar, echter, zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)

Er stonden gisteren chips en noten op tafel, maar ik wilde ze niet eten.

Slide 4 - Slide

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Doordat ik mijn trui te heet heb gewassen, is hij nu te klein.

Slide 5 - Slide


Voorbeeld/ toelichting
Een voorbeeld ( hier)van, ter illustratie, bijvoorbeeld, zoals

Een voorbeeld van een bekende sporter is Mbappé. 

Slide 6 - Slide

Verklaring / argument
Want, omdat, daarom, vanwege, immers

Ik vind dat we later moeten beginnen met de lessen, want dan ben ik meer uitgerust en kan ik de lesstof beter opslaan.

Slide 7 - Slide

Voorwaarde
Als, wanneer, tenzij, in (voor) het geval dat

Je mag pas alcohol drinken als je 18+ bent. 

Slide 8 - Slide

Samenvatting / conclusie
Samengevat, kortom, dus, al met al, vandaar dat, concluderend

Ik heb erg goed geleerd voor de toets, dus ik verwacht een hoog cijfer. 


Slide 9 - Slide

Goed signaalwoord/goede zin
Fout signaalwoord/foutieve zin
Noteer een signaalwoord voor tegenstelling en maak hier een zin mee.

Slide 10 - Mind map

Goed signaalwoord/goede zin
Fout signaalwoord/foutieve zin
Noteer een signaalwoord voor voorwaarde en maak hier een zin mee.

Slide 11 - Mind map

Goed signaalwoord/goede zin
Fout signaalwoord/foutieve zin
Noteer een signaalwoord voor tijdsvolgorde en maak hier een zin mee.

Slide 12 - Mind map

Goed signaalwoord/goede zin
Fout signaalwoord/foutieve zin
Noteer een signaalwoord voor doel-middel en maak hier een zin mee.

Slide 13 - Mind map

Goed signaalwoord/goede zin
Fout signaalwoord/foutieve zin
Noteer een signaalwoord voor oorzaak-gevolg en maak hier een zin mee.

Slide 14 - Mind map

Goed signaalwoord/goede zin
Fout signaalwoord/foutieve zin
Noteer een signaalwoord voor opsomming en maak hier een zin mee.

Slide 15 - Mind map

Slide 16 - Slide

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 17 - Open question

Wat voor soort tekst is tekst 2?
A
Artikel
B
Instructie
C
Gebruiksaanwijzing

Slide 18 - Quiz

Wat is het verband in alinea 2?
A
opsomming
B
tijdsvolgorde
C
voorbeeld

Slide 19 - Quiz

Wat doe je als je een ei scheidt?
A
Je roert het eiwit en het eigeel door elkaar.
B
Je splitst het eiwit van het eigeel.

Slide 20 - Quiz

Noteer 3 signaalwoorden voor tijdsvolgorde uit alinea 4.

Slide 21 - Open question

Welk signaalwoord voor voorwaarde staat in alinea 5?

Slide 22 - Open question

Vul de volgende zin aan met behulp van alinea 5: De slagroom wordt klonterig,...

Slide 23 - Open question

Welk signaalwoord voor doel-middel staat in alinea 6?

Slide 24 - Open question

Noteer het doel uit alinea 6:

Slide 25 - Open question

Noteer het middel uit alinea 6:

Slide 26 - Open question

Welk signaalwoord voor doel-middel staat in alinea 7?

Slide 27 - Open question