Een bijvoeglijke bijzin hoort vaak bij een zelfstandig naamwoord, maar kan ook horen bij een voornaamwoord, bijvoorbeeld een persoonlijk voornaamwoord.
(ik, je, jij, jou, me, mij, u, hij, zij, het, we, wij, ons, jullie, zij (meervoud), ge, gij, hem haar, hen hun)
Een seizoenskaart van Ajax is leuk voor hen die elke wedstrijd willen zien.
hen(pers.vnw) ( bijv.bijzin die elke wedstrijd willen zien).
bijv.bijzin = die elke wedstrijd willen zien → hen