3T - B11 - K6 Grammatik lesson up (Partizip Perfect + 'war')

Het voltooid deelwoord van de
regelmatige werkwoorden
1 / 24
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, t, mavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Het voltooid deelwoord van de
regelmatige werkwoorden

Slide 1 - Slide

Het voltooid deelwoord maak je als volgt:

GE + STAM + T

Slide 2 - Slide

Voltooid deelwoord
Ge + stam + t
machen

stam = mach

ge + mach + t 
= gemacht


hele ww

hele ww - en



ich habe gemacht

Slide 3 - Slide

Het voltooid deelwoord van kaufen is...
A
gekaufd
B
gekauft
C
gekaufent
D
gekaufend

Slide 4 - Quiz

Het voltooid deelwoord van wohnen is...
A
gewohnd
B
gewohnt
C
gewohnent
D
gewohntd

Slide 5 - Quiz

Het voltooid deelwoord van leben is...
A
gelebd
B
geliebt
C
gelebt
D
geleben

Slide 6 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van lernen

Slide 7 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van spielen?

Slide 8 - Open question

Hopelijk begrijp je het nu! 



Meer oefenen? > Neue Kontakte Online - 
Wiederholung 1 - Wiederholung A:
Aufgabe 1 und Aufgabe 2




Slide 9 - Slide

waren (sein verleden tijd)
ich                    war
du                     war-st
er/sie/es        war 
wir                    war-en
ihr                     war-t
sie/Sie            war-en

Slide 10 - Slide

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
(sein) Du ..... auf einem Konzert?
A
bist
B
war
C
warst
D
wartest

Slide 11 - Quiz

Welke vorm van "sein" moet je invullen in verleden tijd?

Meine Schwester ___ noch nie in Berlin.

A
wart
B
warst
C
waren
D
war

Slide 12 - Quiz

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
(sein) Ihr ..... nicht bei Oma zu Besuch?
A
waren
B
sind
C
seid
D
wart

Slide 13 - Quiz

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( sein ) Ich ..... sehr krank.
A
was
B
war
C
bin
D
ware

Slide 14 - Quiz

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
(sein) Ihr ..... so süß!

Slide 15 - Open question

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( sein ) Er ..... nicht gekommen!

Slide 16 - Open question

Verleden tijd van sein = ich .......

Slide 17 - Open question

Verleden tijd sein
Meine Mutter ... in Berlin

Slide 18 - Open question

Verleden tijd sein
Meine Eltern (ouders) ... in München

Slide 19 - Open question

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
(sein) Wir ...... schnell fertig.

Slide 20 - Open question

Verleden tijd sein
Gestern ... Marco in Köln.

Slide 21 - Open question

Vul de verleden tijd van sein in: Warum _______ du nicht zu Hause?

Slide 22 - Open question

Verleden tijd sein
Er ... in München

Slide 23 - Open question

Verleden tijd sein
Gestern ... Sie in Köln,Herr Kools.

Slide 24 - Open question