herhaling

1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Herhaling theorie leesvaardigheid

Slide 2 - Slide

Wat weten we nog over leesvaardigheid?

Slide 3 - Mind map

Welke 6 tekstdoelen zijn er?

Slide 4 - Open question

Tekstdoel 1: informeren.
Leg uit wat dit is.

Slide 5 - Open question

Tekstdoel 2: beschouwen.
Leg uit wat dit is.

Slide 6 - Open question

Tekstdoel 3: Overtuigen.
Leg uit wat dit is.

Slide 7 - Open question

Tekstdoel 4: Activeren/overhalen.
Leg uit wat dit is.

Slide 8 - Open question

Tekstdoel 5: Amuseren.
Leg uit wat dit is.

Slide 9 - Open question

Ik ga een appeltaart bakken. Daarvoor heb ik een recept gevonden. Wat is het tekstdoel van het recept?
A
informeren
B
activeren/overhalen
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 10 - Quiz

Welke 5 leesstrategieën zijn er?

Slide 11 - Open question

Als je binnenkort een toets hebt, welke leesstrategie gebruik je dan voornamelijk?
A
Globaal lezen
B
Kritisch lezen
C
Lerend lezen
D
Zoekend lezen

Slide 12 - Quiz

Hoe weet ik wat de bron van de tekst is?

Slide 13 - Open question

Hoe is een tekst opgebouwd?

Slide 14 - Open question

Wat is het doel van de inleiding?

Slide 15 - Open question

Wat lees je in het middenstuk (kern)?

Slide 16 - Open question

Wat staat er in het slot?

Slide 17 - Open question

Wat is een hoofdgedachte?

Slide 18 - Open question

Wat is een kernzin?

Slide 19 - Open question

Welk doel kan een plaatje bij de tekst hebben?

Slide 20 - Mind map

Slide 21 - Slide

Lees onderstaande alinea.

Slide 22 - Slide

Wat is de functie van de gelezen alinea?
A
Er wordt een aanleiding gegeven.
B
Er wordt een anekdote verteld.
C
Er wordt een probleem neergezet.
D
Er wordt een verklaring gegeven.

Slide 23 - Quiz

Lees onderstaande alinea.

Slide 24 - Slide

Wat is de functie van de gelezen alinea?
A
Er wordt een aanleiding gegeven.
B
Er wordt een anekdote verteld.
C
Er wordt een probleem neergezet.
D
Er wordt een verklaring gegeven.

Slide 25 - Quiz

Een tekstverband is de samenhang tussen alinea's en zinnen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quiz

Een tekstverband wordt aangegeven door een signaalwoord
(of verbindingswoord).
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quiz

Wat is het verschil tussen een functiewoord en een verbindingswoord (of signaalwoord)?

Slide 28 - Open question

Tekstverbanden + signaalwoorden
Een tekstverband is dus de samenhang tussen alinea's en zinnen. 
Dit wordt aangegeven met een signaalwoord (ook wel verbindingswoord genoemd. 
Die van de volgende slide moet je leren.

Slide 29 - Slide

Tekstverbanden + signaalwoorden

Slide 30 - Slide

Opdracht: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 31 - Slide

Welke twee signaalwoorden zie je?
A
dinsdag - woensdag
B
nacht - langs
C
eerst - toen
D
forseerden - bromfiets

Slide 32 - Quiz

Welk tekstverband geven deze twee woorden (eerst - toen) aan?
A
opsomming
B
tijd
C
voorwaarde
D
omschrijving

Slide 33 - Quiz

Je ziet het woord zoals staan. Welk tekstverband hoort daarbij?
A
Voorwaarde
B
Inperking
C
Vergelijking
D
Voorbeeld

Slide 34 - Quiz

Kortom is een signaalwoord dat hoort bij het tekstverband conclusie.
A
juist
B
onjuist

Slide 35 - Quiz

Verwijswoorden
Verwijst naar iets dat al eerder is gezegd. 
VB: Het meisje dat daar loopt, is aan het bellen. 

Slide 36 - Slide

Naar wie verwijzen de rode woorden?

Slide 37 - Slide

Wat heb je geleerd vandaag?

Slide 38 - Mind map

Wat heb je geleerd?

Slide 39 - Open question

Wat wist je al?

Slide 40 - Open question