Je gebruikt hun ten eerste als bezittelijk voornaamwoord. Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan dat iets een bezit is van iemand, zoals jouw, mijn, zijn, haar of hun:
- Hun Nederlandse boeken zijn al binnen.
- Over 5 minuten begint hun les van de Groepstraining Zakelijk Nederlands .
- Hun trainer is ziek, waardoor voetbal niet door gaat.
Daarnaast gebruik je hun als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel. Je kunt er dan vaak wel een voorzetsel bij denken, bijvoorbeeld de voorzetsels aan, bij, volgens of voor:
- De trainer gaf hun vandaag online les.
- Ik geef hun de boeken voor de Groepstraining Zakelijk Engels.