4A - meervouds -n bij verwijzingen

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Spelling

Woensdag 1 november

Lezen Perenbomen bloeien wit 

Instructie tussenletters

Even oefenen

Aan de slag 

Meervouds-n bij verwijzingen

Theorie 

Schrijf wel een -n als dit het verwijst naar mensen en zelfstandig in de zin staat. 

Schrijf geen -n achter als er een zelfstandig naamwoord achter staat.

Schrijf geen -n als dit soort woorden niet naar mensen verwijst.

Meervouds-n bij verwijzing

-E / -EN

1. Hij kon niet kiezen tussen de twee auto’s, want hij vond ze beide/beiden erg mooi.

2. Vele/velen hadden zin om te gaan schaatsen.

3. Jonge kinderen hebben het vaak makkelijker dan de ouden/oude.

4. Verschillende/verschillenden van jullie zijn op skireis geweest.

Mijn broers zijn al oud, maar gelukkig zijn ze beide / beiden nog fit.

1. beide
2. beiden

Uit alle / allen reacties bleek dat de presentatie te saai was.

1. alle
2. allen

Alle / allen zijn welkom op de musical.

1. alle
2. allen

De lessen worden alle / allen op online aangeboden.​

1. alle
2. allen

Sommige/Sommigen leerlingen leren nooit voor een s.o.

1. sommige
2. sommigen

Op het forum was verdeeldheid. Sommige/ sommigen waren het met de stelling eens.

1. sommige
2. sommigen

Is de zin goed of fout?
Je moet beide handen aan het stuur houden

Is de zin goed of fout?
Door de velen fouten kreeg hij een onvoldoende

Is de zin goed of fout?
Vele bezoekers waren blij met hun cadeau

Meervouds-n bij verwijzingen

Aan de slag

Je maakt een account aan bij blooket. Zorg dat je allemaal de inloggegevens hebt! 

Je maakt een blooket met voorbeelden van tussenletters en meervouds -n bij verwijzingen.

- minimaal twee theoretische vragen

- minimaal vijf meerkeuzevragen 

- maak het jezelf niet te gemakkelijk: werk op niveau 4vwo

 

hen/hun

hen = lijdend voorwerp.

Gebruik hen na een voorzetsel. Ik reken op hen.

hun = meewerkend voorwerp

Ik heb hun advies gevraagd.

Je gebruikt hen:

• als het een lijdend voorwerp is. Ik zie hen buitenspelen.
• na een voorzetsel. Ik geef de boeken aan hen.

Je gebruikt hun: 

• bij personen in een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel ervoor. Hij geeft hun de bos bloemen. 

Tip: denk er aan/voor bij als voorzetsel

HEN of HUN?

Hen/hun - zij

‘Hun’ gebruik je in twee gevallen.

1. Als bezittelijk voornaamwoord.

Voorbeeld: Gisteren hebben de buren hun auto verkocht.

2. Als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel.

Voorbeeld: Hij geeft hun straf.

‘Zij’ gebruik je als onderwerp.

Voorbeeld: Zij hebben een auto gekocht.

Is het hen of hun?

Ik vertelde hen/hun het nieuws. 

1. hen
2. hun

hun of hen?

1. Die boeken zijn van hen
2. Die boeken zijn van hun

De medewerker beloofde de computer aan hen / hun terug te bezorgen

1. Hen
2. Hun

Hulpverleners kunnen hen / hun niet goed bereiken.

1. hen
2. hun

'Hen' is altijd:

1. lijdend voorwerp
2. onderwerp
3. meewerkend voorwerp

bezittelijk voornaamwoord

Bezit

Jou/jouw 

 u/uw 

 mij/mijn 

 me/mijn

Bezittelijke voornaamwoorden

Bezittelijke voornaamwoorden

• Met het bezittelijk voornaamwoord geef je aan van wie of wat iets is. 

• Je kunt de volgende bezittelijke voornaamwoorden tegenkomen: mijn, jouw/je, zijn, haar, uw, ons/onze, jullie, hun 

Bezittelijk voornaamwoord

Bezittelijk voornaamwoord

Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan dat iets van iemand is. Het staat vóór het bezit. 

Persoon	Enkelvoud	Meervoud
1e	mijn/m'n	ons/onze
2e	jouw/je	jullie
	uw	uw
3e	zijn/z'n	hun
	haar

'Jullie' kan een persoonlijk en een bezittelijk voornaamwoord zijn

1. waar
2. niet waar

Ik geef de bal aan jou / jouw

1. jou
2. jouw

In noodgevallen kan ik altijd op jou / jouw rekenen.

1. jou
2. jouw

Dat is u / uw pen.

1. u
2. uw

Is deze jas van jou / jouw

1. jou
2. jouw

u / uw hond is erg schattig.

1. u
2. uw

Ik heb een cadeautje voor jou / jouw.

1. jou
2. jouw

Ik heb jou / jouw leesboek.

1. jou
2. jouw

Wil je jou / jouw kleding opruimen?

1. Jou
2. Jouw

Lees beide / beiden hoofdstukken.

1. beide
2. beiden

Dat is voor ons beide / beiden het handigst.

1. beide
2. beiden

De broers maken ruzie, maar beide/beiden hebben schuld.

1. beide
2. beiden

Je moet beide / beiden handen aan het stuur houden.

1. beide
2. beiden

De juf heeft jullie beide / beiden gewaarschuwd.

1. beide
2. beiden

Ze hadden beide / beiden last van de muggen.

1. beide
2. beiden

Onze vrienden waren alle / allen aanwezig op het feestje.

1. alle
2. allen

De honden werden alle / allen uitgelaten.

1. alle
2. allen

Huiswerk 

Studiemeter: 

Taalverzorging -> stijlkwesties -> 

zij/hun/hen

jou / jouw

alle(n)/enige(n)

Inloggen toa toetsplatform

www.toets.nl -> Inloggen -> TOA Toetsplatform

Gebruikersnaam: OV-Nummer

Wachtwoord: R + geboortedatum (R01012001)

Code: VISTA