grammatica zinsdelen herhaling hm en vh

Nederlands
Jorinde de Vos
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands
Jorinde de Vos

Slide 1 - Slide

DOEL

- Je weet hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.

- Je weet hoe je een zin in zinsdelen verdeelt.

- Je weet wat het werkwoordelijk gezegde is.

- Je weet wat het onderwerp van de zin is.

- Je weet hoe je het lijdend voorwerp kan vinden.

Extra doelen vh:

- Je weet hoe je het meewerkend voorwerp kan vinden.

- Je weet hoe je de bijwoordelijke bepaling kan vinden. 


Slide 2 - Slide

Hoe kun je de persoonsvorm in een zin vinden?

Noem twee manieren.

Slide 3 - Open question

Wat is de persoonsvorm?

Wie heeft gisteren mijn band geplakt?
A
wie
B
heeft
C
geplakt
D
mijn

Slide 4 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg) in de zin?

Zou jij dit schilderij op willen hangen?

A
zou willen
B
zou willen hangen
C
zou op willen hangen
D
zou ophangen

Slide 5 - Quiz

Wat is het WG?

De scheidsrechter floot de wedstrijd af.

Slide 6 - Open question

Zin in zinsdelen verdelen

De dokter | heeft | aan de patiënt | een pijnlijke prik | gegeven


Slide 7 - Slide

Verdeel deze zin in zinsdelen en zet de zinsdeelstrepen op de juiste plek.
Mijn broertje en ik staan om acht uur op.

Slide 8 - Open question

Welke vraag moet je stellen om het onderwerp in de zin te vinden?

Slide 9 - Open question

Wat is het onderwerp?

Mijn broertje en ik staan om acht uur op.
A
ik
B
Mijn broertje en ik
C
mijn broertje
D
broertje

Slide 10 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?

Eet op!

Slide 11 - Open question

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 12 - Open question

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

  • Je stelt deze vraag:           wie of wat + wg + ow

                      Heb / jij / die chocoladereep / gisteren / opgegeten?
pv: heb
wg: heb opgegeten
ow: jij                                                lv: wie of wat + wg + ow

Slide 13 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?
Vorige week gaf ik een cadeau aan mijn buurman.
A
vorige week
B
een cadeau
C
ik
D
aan mijn buurman

Slide 14 - Quiz

De buurman heeft de bloemen water gegeven.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
De buurman
B
de bloemen
C
water
D
de bloemen water

Slide 15 - Quiz

VH

Meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling

Slide 16 - Slide

Meewerkend voorwerp (mv)
aan/voor wie/wat + wg + ow + lv

Mijn buurman heeft de bloemen gisteren water gegeven.

pv: heeft
wg: heeft gegeven
ow: mijn buurman
lv: water

Slide 17 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp?

Mijn buurman heeft de bloemen gisteren water gegeven.

Slide 18 - Open question

Bijwoordelijke bepaling
Als je de zin tot nu toe goed hebt ontleed, is alles wat overblijft bwb.

Het kan dus zijn dat je geen bwb hebt, maar ook dat je 10 bwb's hebt.

Slide 19 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
Check:

Geeft het zinsdeel antwoord op één van dit soort vragen?
  • waarom
  • wanneer
  • hoe
  • waar
  • waarmee
(dus w- en h-vragen behalve wie en wat, want die heb je al gebruikt bij het ow, lv en mv)

Slide 20 - Slide

Benoem de bwb('s) van deze zin:

Mijn buurman heeft gisteren om acht uur de bloemen water gegeven.

Slide 21 - Open question

Ontleed deze zin helemaal (pv, wg, zinsdelen, ow, lv). Zit je in een vh-klas? Kijk dan ook of er een mv en bwb in zit.)

Wanneer heb jij de docent dat boek teruggegeven?

Slide 22 - Open question

Extra oefenen?
Alle video's van grammatica via YouTube > Nederlands op het Griftland
Theorie in je boek van Nederlands (rode stukken) en online via SOM > Leermiddelen > Op Niveau > Theorie

Slide 23 - Slide

Extra oefenen?
Via SOM > Leermiddelen > Op Niveau Online > Bijspijkeren > Grammatica
kan je oefenen met extra opdrachten per onderdeel. 

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide