This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
PLAN
CHECK
DO
ACT
PLANNEN
UITVOEREN
CONTROLEREN
BIJSTUREN
Slide 1 - Drag question
Wat is communicatie
Slide 2 - Open question
Als een directeur alles alleen bepaalt - wat voor organisatiecultuur heerst er dan?
A
Machtscultuur
B
Menscultuur
C
Taakcultuur
D
Rollencultuur
Slide 3 - Quiz
Wat is de spanwijdte van een leidinggevende?
A
Hoe ver hij moet reizen naar zijn werk
B
De hoeveelheid werknemers waaraan hij leiding geeft
C
De hoeveelheid werknemers waaraan hij leiding kan geven
D
Het aantal managers boven zich
Slide 4 - Quiz
Is dit een gesloten vraag?
A
Ja
B
Nee
Slide 5 - Quiz
Als een bedrijf het belangrijk vindt dat werknemers zich goed voelen en zich moeten blijven ontwikkelen, dan heerst er een ...
A
Machtscultuur
B
Menscultuur
C
Taakcultuur
D
Rollencultuur
Slide 6 - Quiz
MISSIE
VISIE
STRATEGIE
Waarom we bestaan
Wat we willen zijn
Wat we moeten doen
Slide 7 - Drag question
Een bedrijf wil in het volgend jaar 10% meer omzet. Daarvoor moet de verkoopafdeling meer gaan verkopen. In dit kader wil Willem binnen twee maanden een cursus 'Betere verkoper' afronden. Dit is een voorbeeld van een ...
A
Organisatiedoelstelling
B
Afdelingsdoelstelling
C
Persoonlijke doelstelling
Slide 8 - Quiz
Een bedrijf wil groeien en heeft daarvoor onderstaand doelstelling genoteerd: Een groei realiseren van ongeveer 10% Is deze doelstelling SMART geformuleerd?
A
Ja
B
Nee
Slide 9 - Quiz
Waarom is deze doelstelling niet SMART? Een groei realiseren van ongeveer 10%
Slide 10 - Open question
Wat is een staffunctie?
Slide 11 - Open question
Hoe noem je de verstoring tussen zender en ontvanger?
A
Ruis
B
Wind
C
Boodschap
D
Formeel
Slide 12 - Quiz
Als je in een vergadering zit met een klant en je collega komt telkens binnen om een vraag te stellen, dan is dat ...
A
Interne ruis
B
Externe ruis
Slide 13 - Quiz
Als je in gesprek bent en je kan je niet concentreren omdat je met je gedachte ergens anders bent, dan is dat ...
A
Interne ruis
B
Externe ruis
Slide 14 - Quiz
Je tot de inhoud beperken is een conflictremmer. Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 15 - Quiz
Waar hecht men het meest aan als de woorden, lichaamstaal en stem niet congruent zijn?
A
Woorden
B
Stem
C
Lichaamstaal
Slide 16 - Quiz
Wat is de omspanningsvermogen van een leidinggevende?
A
Hoe ver hij moet reizen naar zijn werk
B
De hoeveelheid werknemers waaraan hij leiding geeft
C
De hoeveelheid werknemers waaraan hij leiding kan geven
D
Het aantal managers boven zich
Slide 17 - Quiz
Waar staat de letter S in L.S.D. voor?
A
Stem
B
Samenvatten
C
Snuiven
D
Structuur
Slide 18 - Quiz
Wat betekent empathie?
A
Communicatie
B
Ruis
C
Luisteren
D
Inlevingsvermogen
Slide 19 - Quiz
Wat is een manier om te controleren of je in een gesprek de boodschap goed hebt begrepen?
A
Luisteren
B
Samenvatten
C
Doorvragen
D
Stilte laten vallen
Slide 20 - Quiz
Wat is het verschil tussen een taakinhoudelijk en sociaal-emotioneel conflict
Slide 21 - Open question
De manier waarop je je kleedt is een vorm van
A
Verbale communicatie
B
Non-verbale communicatie
C
Mondelinge communicatie
D
Schriftelijke communicatie
Slide 22 - Quiz
Waarom is voorbereiding van een gesprek belangrijk?
A
Om aan het einde van het gesprek te bepalen of je hebt bereikt wat je wilde bereiken
B
Om zeker te zijn dat je precies zo lang over het gesprek hebt gedaan zoals je had b edacht
C
Om je gespreksverslag alvast vooraf te kunnen maken
D
Om er zeker van te zijn dat je alleen maar open vragen stelt
Slide 23 - Quiz
Waar staat de A in SMART voor?
A
Aanhankelijk
B
Acceptabel
C
Afhankelijk
D
Afgerond
Slide 24 - Quiz
Wat is het kenmerk van een constructief conflict
A
De wil van beide partijen om er positief uit te komen
B
Verslechteren van de situatie
C
Slechts nieuws gesprek
Slide 25 - Quiz
Wat is een organisatiestructuur die ingericht is per stad
A
F-indeling
B
M-indeling
C
G-indeling
D
P-indeling
Slide 26 - Quiz
Wat is het verschil tussen constructief en destructief
Slide 27 - Open question
Goed luisteren is een conflictremmer. Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 28 - Quiz
Als een conflict in de vechtfase komt dan spreek je van onderstaande situatie