Je weet hoe het wereldbeeld er voor een aantal demografische kenmerken uitziet.
Je weet hoe je een land dat behoort tot het centrum, tot de semiperiferie en tot de periferie aan demografische kenmerken kunt herkennen.
Je begrijpt waarom arme landen een veel hoger geboortecijfer hebben dan de rijke landen.
Je begrijpt het verband tussen de verschillende demografische patronen op de wereldkaart.
Je kunt een bevolkingsgrafiek lezen en interpreteren.
Je kunt de juiste kaartvaardigheden toepassen om een kaart te bestuderen (selecteren, lezen, indelen, vergelijken, verklaren) of om een kaart te maken.