Lesweek 15/ 16 Gesprekken 2.4 Werkoverleg + Taalverzorging 3.4 Tussenletters

1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat staat er op de planning?

Slide 2 - Slide

Dus wat gaan we doen?
Herhalen:
Taalverzorging 3.1 Hoofdletters, 3.2 Leestekens, 3.3 Meervoud

Nieuwe theorie:
Taalverzorging 3.4 Tussenletters
Gesprekken in de praktijk 2.4 Werkoverleg

Over 4 weken hebben jullie TWEE examens (75% aanwezig): Spreken + Gesprekken. De komende weken oefenen we hiervoor.


Slide 3 - Slide

Welke woorden uit de zin moeten met een hoofdletter?

alvast bedankt! afzender: anita de vries.

Slide 4 - Open question

Zaterdag/zaterdag
A
Zaterdag
B
zaterdag

Slide 5 - Quiz

januari/Januari
A
januari
B
Januari

Slide 6 - Quiz

Meervoud van risico?
A
Risicos
B
Risico's

Slide 7 - Quiz

Meervoud van fotograaf?
A
Fotograven
B
Fotografen

Slide 8 - Quiz

Wat is het meervoud van
IDEE?
A
ideën
B
ideeën

Slide 9 - Quiz

Wat is het meervoud van
KNIE?
A
kniën
B
knieën

Slide 10 - Quiz

Goed of fout?
Ik wil deze ongare, smakeloze cake niet eten.
A
Goed
B
Fout

Slide 11 - Quiz

Goed of fout?
Als je wint, heb je vrienden.
A
Goed
B
Fout

Slide 12 - Quiz

Nieuwe theorie
Het gebruik van een tussenletter

Slide 13 - Slide

Theorie over het gebruik van een tussenletter.
Een samenstelling is een combinatie van twee of meer woorden. Om die woorden aan elkaar te plakken worden er vaak tussenletters gebruikt. Je kiest de tussenletter -en of -s door naar de meervoudsvorm van het eerste deel te kijken.
Bijvoorbeeld:
tomaat + soep= tomatensoep
station + plein = stationsplein

Slide 14 - Slide

-e of -en als tussenletter?
Sommige woorden hebben dubbele meervoudsvorm:
  • ziektes/ziekten = ziektebeeld
  • hoogtes/hoogten = hoogtevrees
  • groentes/groenten = groentesoep
  •  boekes/ boeken = boekenkast
  • stoels/ stoelen =  stoelendans


Slide 15 - Slide

Uitzondering (1)
Wanneer er leesproblemen ontstaan, plaats je een koppelteken: 
  • mee-eter, 
  • radio-omroep, 
  • achttiende-eeuwse
  • contra-aanval

Slide 16 - Slide

Uitzondering (2)
Een samenstelling krijgt geen tussenletter als het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat al -en als uitgang heeft.

Bijvoorbeeld:
  • Keukenraam (ook al heeft keuken als meervoud -s)
  • Havenmeester  (ook al heeft haven als meervoud -s)

Slide 17 - Slide

Uitzondering (3)
Wanneer het eerste deel van de samenstelling de stam van het werkwoord betreft, gebruik je een -e als tussenletter.

Bijvoorbeeld:
  • Wiegelied (wieg is de stam van het werkwoord wiegen)
  • Spinnewiel (spin is de stam van het werkwoord spinnen)

Slide 18 - Slide

Uitzondering (4)
Wanneer van het eerste deel van de samenstelling er maar één van bestaat.

Bijvoorbeeld:
  • Maneschijn (wij hebben maar één maan)
  • Zonnebank (wij hebben maar  één zon)
  • Koninginnedag (we hadden maar  één koningin)

Slide 19 - Slide

Uitzondering (5)
Wanneer van het eerste deel van de samenstelling het deel dat erna komt versterkt.

Bijvoorbeeld:
  • Beresterk
  • Apetrots
  • Stekeblind

Slide 20 - Slide

Uitzondering (6)
Wanneer van het eerste deel van de samenstelling een ouderwetse samenstelling is. 
Bijvoorbeeld:
  • bakkebaard
  • bruidegom
  • ledematen
  • zinnebeeld

Slide 21 - Slide

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
groentepakket
B
groentenpakket
C
groentespakket

Slide 22 - Quiz

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
pannenkoek
B
pannekoek

Slide 23 - Quiz

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
zakenreis
B
zakereis

Slide 24 - Quiz

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
stekenblind
B
stekeblind

Slide 25 - Quiz

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
geboortecijfer
B
geboortencijfer

Slide 26 - Quiz

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
nachtegaal
B
nachtengaal

Slide 27 - Quiz

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
koninginnesoep
B
koninginnensoep

Slide 28 - Quiz

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
boordenvol
B
boordevol

Slide 29 - Quiz

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
huilebalk
B
huilenbalk

Slide 30 - Quiz

Een werkoverleg voeren
Hoe doe je dat?

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Filmpje van een werkoverleg
Daarna volgen er vragen (let op de namen!)

Met de kennis over hoe je een werkoverleg moet voeren, krijgen jullie straks de opdracht een werkoverleg te voeren (beoordeling O/V)

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Link

Wie leidt het gesprek?
A
Robin
B
Lieneke
C
Mandy
D
Sam

Slide 37 - Quiz

Is er een agenda bij dit werkoverleg?
A
Ja, die wordt aan het begin van de vergadering voorgelezen.
B
Min of meer, de voorzitter noemt wat hij wil bespreken en waarom.
C
Nee, de voorzitter valt gelijk met de deur in huis.

Slide 38 - Quiz

Wat voor werkoverleg is dit waarschijnlijk?
A
een dagelijks werkoverleg.
B
een wekelijks werkoverleg.
C
een maandelijks werkoverleg.

Slide 39 - Quiz

Wat is het doel van het overleg?
A
Problemen op het werk oplossen.
B
Werk verdelen en plannen.
C
Besluiten nemen over werkomstandigheden.

Slide 40 - Quiz

Waarover zijn afspraken gemaakt?
Mandy werkt de uitzendkrachten in
Lieneke werkt dinsdag op de afdeling reparatie.

Slide 41 - Slide

Hoe wordt het werkoverleg afgesloten?
A
Met het verdelen van taken.
B
Met een rondvraag.
C
Met het maken van een besluitenlijst.

Slide 42 - Quiz

Opbouw van een werkoverleg

Slide 43 - Slide

De opdracht
  • Werk in een groepje van drie.
  • Je krijgt de opdracht van je docent.
  • Lees eerst de opdracht.
  • Bereid de opdracht met elkaar voor: Wie is wie? Welke taken zijn mogelijk? Wat staat er op de agenda? Wie notuleert?
  • Start het overleg.
  • De notulist schrijft op Wie wat gaat doen
  • Vul achteraf de checklist Werkoverleg en lever die bij bij in.
  • Lever ook de notulen in.

Slide 44 - Slide