This lesson contains 21 slides, with interactive quiz and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Bienvenidos
Slide 1 - Slide
Haz el ejercicio: elige imperfecto o indefinido
Ayer mi madre ....................... (hacer) gazpacho.
Antes no .............................. (gustar, yo) el gazpacho, pero ahora me gusta mucho.
Primero ............................ (levantarse, nosotros), después ................ (ducharse, nosotros), y luego ......................... (desayunar, nosotros) juntos y ................... (irse nosotros) en bici al colegio.
La semana pasada no ........................... (poder, yo) ir al colegio, porque ................... (estar, yo) enfermo.
En tu juventud ........................ (ir, jij) cada domingo a tu abuela.
Slide 2 - Slide
respuestas
Ayer mi madre hizo gazpacho.
Antes no me gustaba el gazpacho, pero ahora me gusta mucho.
Primero nos levantamos, después nos duchamos, y luego desayunamos juntos y nos fuimos en bici al colegio.
La semana pasada no pude ir al colegio, porque estaba enfermo.
En tu juventud ibas cada domingo a tu abuela.
Slide 3 - Slide
El programa
10 min - Reflexión (empieza de la clase)
5 min - Objetivos
5 min - El imperfecto
10 min - Corregir los deberes
5 min - El adverbio + adjetivo
10 min - ¡A practicar!
5 min - Frases clave (hablar de películas/artículos)
10 min - Leer (fuente G)
Los deberes
Slide 4 - Slide
Leerdoelen tot aan de TW:
- Je kunt praten, lezen, schrijven en luisteren over bekende personen en culturele uitingen (films, artikelen etc.).
- Je herkent de imperfecto en kan deze zelf vervoegen en gebruiken in zinnen.
- Je weet het verschil tussen de drie verleden tijden: perfecto, indefinido, imperfecto en kan dit toepassen in zinnen.
- Je weet het verschil tussen ser/ estar.
- Je weet wat een bijwoord is en kan dit gebruiken.
Slide 5 - Slide
Leerdoelen deze week:
- Je kunt praten, lezen, schrijven en luisteren over bekende personen en culturele uitingen (films, artikelen etc.).
- Je weet wat een bijwoord is en kan dit gebruiken.
Slide 6 - Slide
5 min - Instrucción: Imperfecto (bron D unidad 3)
Wat en wanneer?
Personen en dingen beschrijven in het verleden.
Toelichting of achtergrond en stilstaan bij een gebeurtenis.
Om situaties en gewoontes in het verleden aan te geven.
Als begin en/ of einde niet belangrijk is voor de spreker.
Om een verzoek beleefd te formuleren.
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Signaalwoorden
Imperfecto
Indefinido
antes
entonces
de pequeño/niño/joven
siempre
a menudo
todos los días/martes/años
cada día/semana/miércoles
mientras
normalmente
en esa epóca
...porque...
(cuando)
ayer, anteayer, anoche
la semana pasada
el año/mes/verano pasado
el otro día, el lunes, el martes
hace 1,2,3 día(s) /semana(s)
en 1946
el 14 de febrero
en marzo, abril, mayo
Leer niet alleen de signaalwoorden maar ook hun betekenis!
Slide 11 - Slide
10 min - Corregir los deberes
¿Qué? Aprender: 3.3 + fuente D (imperfecto) + fuente E (frases clave)
bijvoeglijk naamwoorden: zeggen iets over zelfstandig naamwoorden. Vivimos en una casa bonita of Vamos a comprar un ordenador nuevo.
Bijwoorden zeggen iets over: 1. een ander bijvoeglijk naamwoord: bijv. La casa es increíblemente bonita 2. een ww: Mi padre trabaja eficientemente en la oficina.
Slide 13 - Slide
Hoe maak je een bijwoord?
als een bijvoeglijk naamwoord eindigt op -o, maak je het eerst vrouwelijk en daar zet je -mente achter. Bijv. cómodo -> cómoda -> cómodamente
Als een bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -e of een medeklinker, dan zet je -mente daar meteen achter. Bijv. fácil -> fácilmente eficiente -> eficientemente
Uitzonderingen: malo > mal en bueno > bien
Slide 14 - Slide
Kleine oefening
Kies de juiste vorm:
1. El coche va rápido/rápida/rapidamente.
2. Mi madre trabaja eficiente/eficientemente
3. Mi hermana es destacado/destacada/destacamente inteligente
4. El incendio (= de vuurzee) es peligroso/peligrosa/peligrosamente (=gevaarlijk) cerca.
5. Mi abuela cocina (=kookt) muy bueno/buena/bien
Slide 15 - Slide
respuestas
El coche va rápido/rápida/rapidamente.
Mi madre trabaja eficiente/eficientemente
Mi hermana es destacado/destacada/destacamente inteligente
El incendio es peligroso/peligrosa/peligrosamente (=gevaarlijk) cerca.
Mi abuela cocina (=kookt) muy bueno/buena/bien
Slide 16 - Slide
10 min - Hacer ejercicios
¿Qué? J 29, 30 (adverbio)
¿Cómo? Individualmente
¿Tiempo? 10 min
¿Meta? Practicar con los adverbios/ adjetivos
¿Listo? Frases clave K (TB)
timer
10:00
Slide 17 - Slide
10 min - Frases clave
Fuente K. - TB
Oefen in tweetallen ALLE zinnen.
Let op: 1 persoon stelt de vragen de ander antwoord. Daarna rollen omdraaien!
Klaar? bron G - ej. 23, 24
timer
5:00
Slide 18 - Slide
10 min - Leer
¿Qué? fuente G, ej. 23 + 24
(‘subtítulos’ moet zijn ‘ladillos’= tussenkopjes)
¿Cómo? Individualmente
¿Tiempo? 10 min
¿Meta? Practicar a leer sobre personas famosas y películas.
¿Listo? fuente D 14cde, D 15 (imperfecto)
timer
10:00
Slide 19 - Slide
Los deberes
Capítulo 3
Aprender: 3.4 + JK + PA3 TB p. 93 nr 7 (bijv. naamwoord)
Imperfecto (bron D) + verschil tussen perfecto, indefinido, imperfecto
Hacer:
D 14cde, D 15 (imperfecto)
G 23 (‘subtítulos’ moet zijn ‘ladillos’= tussenkopjes), 24
J 29, 30 (adverbio)
Samenvatting imperfecto, indefinido, perfecto
Slide 20 - Slide
1. Wat heb je vandaag geleerd? 2. Hoe heb je gewerkt en wat heb je gedaan? 3. Wat heb je komende lessen nodig (zelf en van de docent) om de leerdoelen te bereiken ?