This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 100 min
Items in this lesson
toets voorbereiding basistoets
Slide 1 - Slide
In het begrip ’ontwikkelingspsychologie’ liggen twee woorden besloten, namelijk: ontwikkelen en psychologie.
Ontwikkelen is:
A
groeien
B
duurzaam veranderen
C
vooruitgaan
Slide 2 - Quiz
In het begrip ’ontwikkelingspsychologie’ liggen twee woorden besloten, namelijk: ontwikkelen en psychologie.
Psychologie is:
A
de wetenschap die het menselijk gedrag bestudeert.
B
de wetenschap die de ontwikkeling bestudeert.
C
de wetenschap die de groeiprocessen bestudeert.
Slide 3 - Quiz
Wij besteden veel tijd aan de omgang met andere mensen en de ontwikkeling van empathie.
De gevoelens van vertrouwen en veiligheid spelen hierbij een grote rol.
Met spelletjes trainen we de motorische en de zintuiglijke ontwikkeling.
De ontwikkeling van taal en de ontwikkeling van denken hangen nauw met elkaar samen.
De kinderen krijgen de ruimte voor ontwikkeling van de eigen wil en de bewustwording, en voor de vorming van de eigen opvattingen.
De kinderen worden zich ervan bewust dat ze een jongetje of een meisje zijn.
Sleep het ontwikkelingsaspect naar de juiste uitspraak.
Cognitief
Emotioneel
Lichamelijk
Persoonlijkheid
Seksueel
Sociaal
Slide 4 - Drag question
Wat is een ontwikkelingstaak?
A
Een bepaald kenmerkend gedrag dat hoort bij een ontwikkelingsfase.
B
Zijn taken die een kind of jongere beheerst.
C
Een stap die iedere persoon in zijn ontwikkeling moet nemen om verder te komen in die ontwikkeling.
D
Ontwikkelingstaken zijn ontwikkelingsgebieden, bijvoorbeeld de lichamelijke of cognitieve ontwikkelingstaak.
Slide 5 - Quiz
Carmen kan op vierjarige leeftijd al goed piano spelen.
Dit is een voorbeeld van:
A
interne factoren
B
zelfbepaling
C
externe factoren
Slide 6 - Quiz
Nina ligt graag in de zon. Al op 25-jarige leeftijd heeft ze voor het eerst huidkanker.
Dit is een voorbeeld van:
A
interne factoren
B
zelfbepaling
C
externe factoren
Slide 7 - Quiz
Joram spreekt Fries. Thuis spreken ze dat gewoonlijk.
Dit is een voorbeeld van:
A
interne factoren
B
zelfbepaling
C
externe factoren
Slide 8 - Quiz
Karim kiest voor de opleiding pedagogisch werk. Zijn ouders vinden het een meidenopleiding. Toch zet Karim door.
Dit een voorbeeld van:
A
interne factoren
B
zelfbepaling
C
externe factoren
Slide 9 - Quiz
Sleep de leeftijd naar de juiste doelgroep.
Peuter
Schoolkind
Kleuter
Puber
Volwassene
Adolescent
Baby
6-12 jaar
25-67 jaar
4-6 jaar
17-25 jaar
0-18 maanden
2-4 jaar
12-17 jaar
Slide 10 - Drag question
De ontwikkeling van een mens start niet pas bij de geboorte.
Welke uitspraak is juist?
A
De prenatale ontwikkeling is de ontwikkeling van de mens vanaf de conceptie tot de embryo-vorming.
B
De prenatale ontwikkeling vindt plaats gedurende de weken dat een embryo zich ontwikkelt tot foetus
C
De prenatale ontwikkeling is de ontwikkeling van de mens vanaf de conceptie tot het geboren worden.
D
De prenatale ontwikkeling is de ontwikkeling van de mens vanaf de embryo-vorming tot aan geboorte.
Slide 11 - Quiz
Zuurstofgebrek tijdens de geboorte kan hersenletsel tot gevolg hebben.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quiz
Zuurstofgebrek tijdens de geboorte kan tot lichamelijke beperkingen leiden.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quiz
Hersenletsel dat tijdens de geboorte is ontstaan, leidt bijna altijd tot grote beperkingen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 14 - Quiz
Het aantal vroeggeboorten in Nederland stijgt. Waar heeft dit mee te maken?
Meerdere antwoorden zijn juist!
A
Vrouwen worden op steeds hogere leeftijd zwanger.
B
Vrouwen zijn lichamelijk actiever dan vroeger.
C
Het aantal IVF-zwangerschappen neemt toe.
D
Het aantal tweelingzwangerschappen neemt toe.
Slide 15 - Quiz
De eerste bewegingen die een pasgeborene maakt, zijn reflexbewegingen.
Een reflex is:
A
een aangeleerde reactie of beweging
B
een automatische reactie of beweging
C
een doelgerichte reactie of beweging
D
Het aantal tweelingzwangerschappen neemt toe.
Slide 16 - Quiz
De lichamelijke ontwikkeling die een baby doormaakt, is ongekend groot.
In welke drie opzichten is de lichamelijke ontwikkeling groot?
A
fijne motoriek, zintuigen en breedte.
B
fijne motoriek, zintuigen en lengte.
C
grove motoriek, zintuigen en breedte.
D
grove motoriek, zintuigen en lengte.
Slide 17 - Quiz
Sleep de begrippen in de juiste volgorde.
Een baby leert zijn spieren te beheersen die volgens een vaste route.
Deze route verloopt als volgt:
1
2
3
4
dichterbij naar veraf
ongericht naar gericht
boven naar beneden
grof naar fijn
Slide 18 - Drag question
Sleep het juiste begrip naar de stippellijn.
Als een baby dingen leert door anderen na te doen, spreken we van..............................leren.
Als een baby dingen leert door ze zelf te doen, spreken we van................................leren.
Als een baby dingen leert door ze eindeloos te oefenen en opnieuw te doen, spreken we van.............................leren.
ervarend
herhalend
imiterend
Slide 19 - Drag question
Wat is objectpermanentie?
A
De fase in de taalverwerving waarin de baby spraakklanken oefent.
B
De fase waarin de baby het besef krijgt dat mensen en voorwerpen blijven bestaan, ook als ze niet zichtbaar zijn.
C
De fase waarin de baby het besef krijgt dat mensen en voorwerpen kunnen verdwijnen, ook als ze zichtbaar zijn.
D
De fase waarin de baby objecten leert onderscheiden en de naam ervan kan geven.
Slide 20 - Quiz
Wat verstaat met onder zelfbesef is?
A
Het besef dat ieder mens anders is.
B
Het besef dat men een geheel is van de rest van de wereld.
C
Het besef dat men los van de rest van de wereld staat.
D
Het besef dat men onderdeel uitmaakt van de wereld om zich heen.
Slide 21 - Quiz
Wat verstaat men onder temperament?
A
De aangeboren manier waarop iemand reageert op bepaalde omstandigheden.
B
De aangeleerde manier waarop iemand omgaat met bepaalde omstandigheden.
C
De aangeleerde manier waarop iemand reageert op bepaalde omstandigheden.
D
De opvolgende manier waarop iemand reageert op bepaalde omstandigheden.
Slide 22 - Quiz
Sleep het juiste begrip naar de stippellijn.
Het ……………………………………………………….. is het spel waaraan een wedstrijdelement verbonden is.
Het ………………………………………………………… is het spel waarbij het kind iets maakt.
Wanneer een kind samen met anderen speelt, heet dit ………………………………………………………………… .
………………………………………………………………. stimuleert de sensomotorische ontwikkeling van de baby.
presentatiespel
constructiespel
sociaal spel
bewegingsspel
Slide 23 - Drag question
Wie was de oprichter van de eerste kleuterschool?
A
Dalton
B
Freinet
C
Korczak
D
Frobel
Slide 24 - Quiz
Waar denk je aan bij Rudolf Steiner
Slide 25 - Mind map
Wie zei dat je het kind moet uitdagen met iets wat hij nog net niet kan, namelijk de zone van naaste ontwikkeling?
A
Vygotsky
B
Rousseau
C
Korczak
D
Freinet
Slide 26 - Quiz
"Help mij het zelf te doen"
dagelijkse handelingen, zoals aankleden of eten, kunnen kinderen prima zelfstandig doen
Slide 27 - Slide
Welke pedagoog vond de mening en eigenheid van het kind heel belangrijk?
A
Korczak
B
Pikler
C
Freinet
D
Steiner
Slide 28 - Quiz
Welke pedagoog was een echte baby expert?
A
Korczak
B
Freinet
C
Rousseau
D
Solter
Slide 29 - Quiz
Welke pedagoog heeft als uitgangspunt de 'zone van naaste ontwikkeling'?
A
Helen Parkhurst
B
Peter Peterson
C
Lev Vygotsky
D
Maria Montessori
Slide 30 - Quiz
Welke pedagoog was kinderarts en directeur van een weeshuis?
A
Peter Peterson
B
Maria Montessori
C
Janusz Kosczak
D
Luc Stevens
Slide 31 - Quiz
Wie van deze pedagogen heeft een eigen onderwijsconcept ontworpen?
A
Helen Parkhurst
B
Lev Vygotsky
C
Janusz Korsczak
D
Luc Stevens
Slide 32 - Quiz
In welk land ontwierp Peter Petersen het Jenaplan onderwijs?
A
Duitsland
B
Nederland
C
Oostenrijk
D
Verenigde Staten
Slide 33 - Quiz
Welke pedagoog vestigde zich in Nederland doordat de politiek in eigen land wilde ingrijpen in het onderwijsontwerp?
A
Lev Vygotsky
B
Maria Montessori
C
Janusz Korsczak
D
Peter Peterson
Slide 34 - Quiz
Bij welke activiteitengebied wordt de activiteit ' het bereiden van een maaltijd' gekoppeld?
A
Het scheppen van een uitdagende en prettige omgeving
B
Het voeren van gesprekken
C
Het uitvoeren van een verzorgende taak
D
Het organiseren van ontwikkelingsgerichte activiteiten.
Slide 35 - Quiz
Wat is de definitie van 'ontwikkelingsgerichte activiteiten'?
A
Activiteiten die de cliënt gelegenheid geven cognitieve, motorische en sociaal-emotionele vaardigheden te oefenen
B
Activiteiten die de cliënt ondersteunen bij de ontwikkeling van zelfredzaamheid en de sociale omgang met anderen
C
Activiteiten die er op gericht zijn de ontwikkeling van de zelfstandigheid in gang te zetten of te onderhouden
D
Activiteiten die de ontwikkeling van vaardigheden op verschillende gebieden bevorderen en stimuleren
Slide 36 - Quiz
Wat zijn voorbeelden van ontwikkelingsgerichte activiteiten?
A
Balspelen
B
Brood eten met mes en vork
C
Gesprekken voeren
D
Wassen
Slide 37 - Quiz
Wat is de definitie van het begrip begeleidingsstijl?
A
de manier waarop een begeleider omgaat met probleemgedrag van cliënten
B
de manier waarop een begeleider kennis, vaardigheden en regels uitlegt en overdraagt
C
een vast en herkenbaar patroon in het gedrag van een begeleider tijdens het begeleiden
D
een vast en herkenbaar patroon van beslissingen nemen tijdens het begeleiden
Slide 38 - Quiz
Suus wil Albert observeren omdat hij moeite heeft met lezen. Zij is alleen in de klas en wacht op het moment dat de kinderen zelfstandig lezen om haar observatie uit te voeren. Zij heeft geen tijd om de observatie voor te bereiden. Welke vorm van observeren kan Suus het beste kiezen?
A
niet- participerend/ gestructureerd
B
participerend /gestructureerd
C
participerend /ongestructureerd
Slide 39 - Quiz
Wat bedoelen we met formeel rapporteren? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
persoonlijk
B
zakelijk
C
methodisch van opzet
D
vaak mondeling
Slide 40 - Quiz
Wat betekent reflecteren volgens jou?
Slide 41 - Mind map
Reflecteren is hetzelfde als evalueren
Eens
Oneens
Ik weet het niet
Slide 42 - Poll
Wat is groepsdynamica
A
De indeling van de groep
B
Gaat over processen die zich in de groep afspelen
C
de invloeden vanuit de maatschappij
D
Zijn de normen en waarden van een groep
Slide 43 - Quiz
Vanaf hoeveel personen ben je een groep?
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 44 - Quiz
Sociogram
Slide 45 - Slide
Door een sociogram
kunnen positieve en negatieve voorkeursrelaties binnen een groep in kaart worden gebracht.
groepsleden worden aangegeven door een rondje met bijvoorbeeld de naam of de initialen.
De rondjes worden met elkaar verbonden door middel van lijnen tussen de groepsleden die contact met elkaar hebben.
Kun je dus overzicht krijgen van de groepsleden die veel of weinig contact met elkaar hebben.