H4-TH4-oefenen 24/6

1 / 17
next
Slide 1: Drag question
Biologie / VerzorgingMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Drag question

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Hoe komen giraffen niet aan hun lange nek?
A
Door steeds uit te rekken wordt de nek steeds langer. Dit wordt doorgegeven aan de nakomelingen.
B
Doordat de voorouders een selectievoordeel hadden van de lange nek werd dit gen doorgegeven.

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Welke is het minst verwant aan de anderen?
A) hazelworm (Anguis fragilis)
B) hagedis (Lacerta viridis)
C) tijger python (Python molurus)

A
B
C

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

gescheiden creatiemodel
polyfyliemodel
evolutiemodel

Slide 5 - Drag question

This item has no instructions

Welke stoffen zijn organisch en welke zijn anorganisch?
Sleep de moleculen naar de juiste categorie.
anorganische moleculen
organische moleculen
water
glucose
zetmeel
zuurstof
aminozuur
eiwit
CO2
nitraat
DNA
stikstof (N2)
RNA
bladgroen

Slide 6 - Drag question

This item has no instructions

Welk celtype hoort bij welk domein/rijk?
prokaryota
funghi 
(schimmels)
animalia
(dieren)
plantae
(planten)

Slide 7 - Drag question

This item has no instructions

Wat is de Latijnse naamgeving voor het vogelbekdier?
A
Pandion Haliaetus
B
phascolarctos Cinereus
C
equus quagga
D
Ornithorhynchus anatinus

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

in afwezigheid van zuurstof
maakt organische stof uit anorganische stof
cellen van dit organisme hebben (echte) celkernen
cellen van dit organisme hebben geen celkernen
in aanwezigheid van zuurstof
organismen die organische stof maken uit andere organische stof
autotroof
prokaryoot
anaeroob
eukaryoot
aeroob
heterotroof

Slide 9 - Drag question

This item has no instructions

Wat is geen misconcept over de evolutie?
A
je kan zelf evolueren
B
dieren met dezelfde uiterlijke kenmerken zijn altijd verwant
C
de sterkte wint altijd in de evolutie
D
evolutionaire veranderingen nemen generaties in beslag

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

De vleugels van de pinguïn (zoogdier) is een voordeel van een ... vergeleken met de vleugels van een vogel.
A
homologe organen
B
analoge organen
C
rudimentaire organen

Slide 11 - Quiz

Door aanpassing aan het milieu kunnen organen tijdens de evolutie hun functie verliezen en dan niet meer uitgroeien tot volledig orgaan. Deze organen kunnen dan zelfs in de loop van de evolutie verdwijnen. Soms zijn nog resten van deze organen bij een organisme terug te vinden als rudimenten. Rudimentaire organen hebben geen enkele functie meer voor het organisme. Bekende voorbeelden van rudimentaire organen zijn het bekken bij een walvis, pootresten bij een python en de blinde darm bij de mens. De vleugels van een pinguïn zijn niet rudimentair. Een rudimentair orgaan heeft geen duidelijke functie meer. Vleugels van een pinguïn worden weliswaar niet meer gebruikt als vleugels, maar kregen een nieuwe functie bij het zwemmen. De vleugels van een pinguïn en de vleugels van andere vogels zijn voorbeelden van homologe organen. Homologe organen vertonen overeenkomst in bouw en hebben een gelijke embryonale ontstaanswijze maar kregen door aanpassing aan verschillende milieus een andere functie.

Bruine muizen overleven beter en planten vaker voor in een woestijnomgeving omdat lichtere muizen vaker door uilen worden gezien en gegeten.
Wie of wat zorgt hier voor selectiedruk?
A
predator
B
bodemsamenstelling
C
vachtkleur
D
seksuele voorkeuren

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Een fenotype dat de overlevingskans van een organisme verbetert in een bepaalde omgeving noemen we een ...
A
selectie
B
adaptatie
C
soortvorming
D
uitsterving

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Natuurlijke selectie wordt het beste omschreven als:
A
een verandering in een organisme als gevolg van een bepaalde noodzaak
B
een proces van een nagenoeg continue verbetering, leidend tot een perfect organisme
C
verschillen in overlevingskansen als gevolg van een verschil in genetische eigenschappen.
D
overerving van eigenschappen die gedurende het leven zijn verkregen.

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Een klein aantal herten verlaten hun eigen habitat
en komen in een nieuw perceel terecht waar nog geen herten hebben geleefd. Hun genenpool blijkt anders dan de oorspronkelijke populatie vanwege ...
A
Founder effect
B
Seksuele selectie
C
Natuurlijke selectie
D
Bottleneck effect

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

500 jaar nadat deze herten een goed gedijende populatie hebben gevormd, migreren er een aantal terug naar hun oorspronkelijke habitat. In deze populatie verschuift de allelelfrequentie vanwege ...
A
Genetic drift
B
Founder effect
C
Bottleneck effect
D
Gene flow

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Gele toekan vrouwtjes hebben een voorkeur voor mannetjes die dezelfde kleur hebben als zijzelf. De genenpool zal veranderen vanwege ...
A
Genetic drift
B
Seksuele selectie
C
Kunstmatige selectie
D
Gene flow

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions