1v - grammatica zd - uitleg naamwoordelijk gezegde

Grammatica zinsdelen
Naamwoordelijk gezegde
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen
Naamwoordelijk gezegde

Slide 1 - Slide

Lesinhoud
Herhalen lv
Leerdoelen
Uitleg naamwoordelijk gezegde
Samen oefenen ng
Lesafsluiting
Extra uitleg/zelfstandig werken



Slide 2 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp? Mijn zusje bakt heerlijke taart in de oven.
A
Mijn zusje
B
bakt
C
heerlijke taart
D
in de oven.

Slide 3 - Quiz

Bij welk werkwoord past een lijdend voorwerp in de zin?
A
springen
B
zeggen
C
lopen
D
zwemmen

Slide 4 - Quiz

Neem de zin over en zet de zinsdeelstrepen / op de juiste plaats:
Veel mensen willen hun verjaardag uitbundig vieren met hun familie.

Slide 5 - Open question

Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
Veel mensen
willen
hun verjaardag
uitbundig
vieren
Dit zinsdeel zit niet in deze zin.
met hun familie.
o
pv/wg
wg
lv

Slide 6 - Drag question

Leerdoelen
Na deze les weet je het verschil tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde
Je kunt het werkwoordelijk gezegde in een zin aangeven
Je kunt het naamwoordelijk gezegde in een zin aangeven

Slide 7 - Slide

Het gezegde


  • is wat de zin zegt.

  • kan werkwoordelijk of naamwoordelijk zijn.

Slide 8 - Slide

mama slapen
papa lopen
hondje blaffen
zusje springen
ikke eten

opa lief
hondje stout
banaan geel
kiwi lekker
zusje moe

Slide 9 - Slide

Welk verschil zie je tussen deze rijtjes?
mama slapen | opa lief
hondje blaffen | banaan geel
zusje springen | kiwi lekker

Slide 10 - Open question

mama doet slapen
papa doet lopen
hondje doet blaffen
zusje doet springen
ikke doet eten

opa is lief
hondje is stout
banaan is geel
kiwi is lekker
zusje is moe

Slide 11 - Slide

In alle talen op de wereld
Twee soorten zinnen:

Zinnen waarin iemand iets doet.

Zinnen waarin iemand iets is.

Slide 12 - Slide

Even testen! Doen of zijn?
Mijn zusje schreeuwt hard.
A
doen
B
zijn

Slide 13 - Quiz

Even testen! Doen of zijn?
Mijn broer blijkt een slimmerd te zijn.
A
doen
B
zijn

Slide 14 - Quiz

Even testen! Doen of zijn?
Oma bakt taarten.
A
doen
B
zijn

Slide 15 - Quiz

Even testen! Doen of zijn?
Mijn vader is leraar geworden.
A
doen
B
zijn

Slide 16 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde
  • Zinnen waarin het onderwerp iets doet (lopen, fietsen, eten)
  • Bestaat uit alle werkwoorden in de zin (+ aan het...  te...)
  • Het belangrijkste werkwoord is het zelfstandig werkwoord
  • (TIP: Welk werkwoord zou je tekenen?)
  • Alle andere werkwoorden zijn hulpwerkwoorden
  • Ik zou eigenlijk buiten moeten gaan wandelen.

Slide 17 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
  • Zinnen die gaan over iets zijn (een eigenschap of kenmerk van het onderwerp)
  • Heeft een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel
  • Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin.
  • Het [naamwoordelijk deel] bevat een naamwoord (zn of bvn).
  • Mama is [lief].
  • Zij heeft altijd al [docent Nederlands] willen worden.

Slide 18 - Slide

Voorbeeldzin
De schilder heeft de muur grijs geverfd.
1e vraag, is dit een doen of zijn betekenis?

Slide 19 - Slide

Voorbeeldzin
De schilder heeft de muur grijs geverfd.
1e vraag, is dit een doen of zijn betekenis?

Inderdaad: verven dat doe je, dus een doen betekenis.
Je noteert dan het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden uit de zin: heeft geverfd = het werkwoordelijk gezegde

Slide 20 - Slide

Voorbeeldzin
De muur in de huiskamer blijkt grijs.
1e vraag, is dit een doen of zijn betekenis?

Slide 21 - Slide

Voorbeeldzin
De muur in de huiskamer blijkt grijs.
1e vraag, is dit een doen of zijn betekenis?
Inderdaad: Dat is een 'zijn' betekenis, dus je noteert het naamwoordelijk gezegde.
werkwoordelijk deel: blijkt
naamwoordelijk deel: [grijs]
hele naamwoordelijk gezegde: blijkt [grijs]

Slide 22 - Slide

koppelwerkwoorden

Het belangrijkste werkwoord in een zin met een naamwoordelijk gezegde noem je een koppelwerkwoord. Het 'koppelt' de toestand of eigenschap aan het onderwerp van de zin.


(mama lief, peuterzinnetje) (Mama is lief)

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken en voorkomen)  ZWoBBeLS (passen vaak allemaal)

(Mama is lief, mama blijft lief, mama lijkt lief, mama wordt lief)



Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Aan de slag!

Slide 25 - Slide

Wat voor een gezegde?
Nederlanders besteden het grootste deel van hun vrije tijd aan mediagebruik.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 26 - Quiz

Wat voor een gezegde?
In de vrije tijd zijn vooral televisiekijken en internetten populair.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 27 - Quiz

Noteer het complete naamwoordelijk gezegde van deze zin (alle werkwoorden en het naamwoordelijk deel):
Mijn moeder is altijd een fanatieke supporter geweest.

Slide 28 - Open question

Het goede antwoord
Mijn moeder is altijd een fanatieke supporter geweest.
Mijn moeder is altijd een fanatieke supporter geweest.
                      pv/wd (Mijn moeder was altijd....etc.)     wd
Mijn moeder | is | altijd | een fanatieke supporter | geweest.
naamwoordelijk gezegde: is [een fanatieke supporter] geweest
                                                           
[nd: naamwoordelijk deel]

Slide 29 - Slide

Noteer het complete naamwoordelijk gezegde van deze zin (alle werkwoorden en het naamwoordelijk deel):
In het begin lijken leerlingen een beetje afwezig te zijn.

Slide 30 - Open question

Het goede antwoord
In het begin | lijken | leerlingen | een beetje afwezig | te zijn.
In het begin lijken leerlingen  een beetje afwezig te zijn.
                         pv/wd                                                                     wd

naamwoordelijk gezegde: lijken [een beetje afwezig] te zijn
                                                           
[nd: naamwoordelijk deel]

Slide 31 - Slide

Exit ticket
Noem één ding dat je nu weet en
één ding dat je nog moet oefenen.

Slide 32 - Open question