2v2 - di020424

Was machen wir heute?
  • Überhören
  • Korrigieren
  • Grammatik 
  • An die Arbeit
  • Hausaufgaben

Ziel: de naamvallen! 
1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Was machen wir heute?
  • Überhören
  • Korrigieren
  • Grammatik 
  • An die Arbeit
  • Hausaufgaben

Ziel: de naamvallen! 

Slide 1 - Slide

Überhören

Slide 2 - Slide

der Garten
der Bauernhof
die Uhr
das Fenster
der Fernseher
der Tisch

Slide 3 - Drag question

Wat is het voltooid deelwoord van:
liegen

Slide 4 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van:
stehen

Slide 5 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van:
beschreiben

Slide 6 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van:
finden

Slide 7 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van:
gefallen

Slide 8 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van:
lesen

Slide 9 - Open question

Korrigieren Hausaufgaben
Seite 32

Slide 10 - Slide

Grammatik
Jij hebt een cadeau voor ik. 
Jullie hebben ruzie door hij. 

  • Jij hebt een cadeau voor ik
  • Jij hebt een cadeau voor mij

  • Jullie hebben ruzie door hij
  • Jullie hebben ruzie door hem

Slide 11 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (1e naamval)
1e nv
4e nv
ik
jij
hij
zij
het

Slide 12 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (1e naamval)
1e nv
4e nv
ik
ich
jij
du
hij
er
zij
sie
het
es

Slide 13 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (1e naamval)
1e nv
4e nv
wij
jullie
zij
u
wie
wat

Slide 14 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (1e naamval)
1e nv
4e nv
wij
wir
jullie
ihr
zij
sie
u
Sie
wie
wer
wat
was

Slide 15 - Slide

Voorzetsels
Na de volgende voorzetsels verandert het persoonlijk voornaamwoord van de eerste naar de vierde naamval

  • Ich habe ein Geschenk für du
  • Ich habe ein Geschenk für dich 

durch
door
für
voor 
ohne
zonder
um
om 
bis
tot
gegen
tegen

Slide 16 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (1e naamval)
1e nv
4e nv
ik
ich
mich
jij
du
dich
hij
er
ihn
zij
sie
sie
het
es
es

Slide 17 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (1e naamval)
1e nv
4e nv
wij
wir
uns
jullie
ihr
euch
zij
sie
sie
u
Sie
Sie
wie
wer
wen
wat
was
was

Slide 18 - Slide

Even oefenen ... 
  1. Hast du eine Frage für mich (mij)?
  2. Durch ihn (hem) verstehe ich jetzt Französisch. 
  3. Wir (wij) tanzen gerne auf Musik. 
  4. Er (hij) hat nichts gegen sie (hen). 
  5. Ohne Sie (u) fangen wir nicht an  

Slide 19 - Slide

An die Arbeit
Aufgabe 20 - 26

Slide 20 - Slide

Hausaufgaben
Freitag 5. April

Lernen: Lernliste N/D
Machen: 

Slide 21 - Slide