This lesson contains 15 slides, with text slides and 1 video.
Items in this lesson
https:
Slide 1 - Link
appr 1 (FN)
le frère , le grand-père , la grand-mère, la tante, l'oncle, le cousin, la cousine,
le neveu, la nièce, l'enfant, le fils, la fille, meilleur, meilleure, l'amie, la copine
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
appr 2 (FN)
la photo, divorcé, je vois, la fois, le mari, l'été, au bord de, la mer, la plage, s'amuser, envoyer, le même, pratique, le parc
Slide 4 - Slide
appr 5 (NF)
vaak, laten zien (tonen), de pagina, nu,
het meisje, klikken, worden,
lelijk, mooi, leuk (2x) we gaan naar buiten, 's avonds, elke dag,
afgelopen, ontvangen, gezegd,
de nicht, gek, overdrijven, voorstellen
zij antwoordt.
Slide 5 - Slide
appr 8 (NF)
de stage, het uitstapje, de familie, zondag, de ouders, de oom, de tante, het feest, volgend(e), de opa, organiseren, uitnodigen, het kind,
de kleinkinderen, de neef
Slide 6 - Slide
appr 4 (NF)
Zij is leuk - Elle est ........ Er is al een bericht - Il y a déjà ..................
Ben je vrienden met Eloïse? - Tu es .........? Zij stuurt berichten - Elle ........................... Wij zijn vrienden - Nous sommes ................
Ik weet het niet -Je ne ............. Nathan is gek op Eloïse -Nathan est...........
Zij gaat met Victor - Elle .........
Zij gaat met Victor.
Elle ...............
Slide 7 - Slide
appr 7 (NF)
Heb jij een zus?- Tu as ......?
Ik heb een grote zus - J'ai une .......... Zij is 22 - Elle a ................ Wat doe je zondag? - Qu'est-ce que tu ...................? Ga jij naar je opa?- Tu vas .............?
Is het voor zijn/haar verjaardag?- C'est pour .............. ?
Houd jij van familiefeesten?- Tu .......................?