Toets H1

Wat betekent Renaissance?
A
Wedergeboorte (van de Middeleeuwen)
B
Wedergeboorte (van de Prehistorie)
C
Wedergeboorte (van de klassieke Middeleeuwen)
D
Wedergeboorte (van de klassieke Oudheid)
1 / 32
next
Slide 1: Quiz
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wat betekent Renaissance?
A
Wedergeboorte (van de Middeleeuwen)
B
Wedergeboorte (van de Prehistorie)
C
Wedergeboorte (van de klassieke Middeleeuwen)
D
Wedergeboorte (van de klassieke Oudheid)

Slide 1 - Quiz

Welke kunst waardeerden de mensen uit de Renaissance vooral?
A
Uit de Prehistorie
B
Uit de Oudheid
C
Uit de Middeleeuwen
D
Uit de moderne tijd

Slide 2 - Quiz

Wat past NIET bij een humanist?
A
Lezen van klassieke teksten
B
Onderwijs vonden ze niet belangrijk
C
Ze lazen originele teksten van het Oude en nieuwe testament
D
Humanisten waren geleerde mensen

Slide 3 - Quiz

De koning van Spanje tijdens de Tachtigjarige oorlog was:
A
Filips I
B
Filips II
C
Alva
D
Karel V

Slide 4 - Quiz

Wat zijn aflaatbrieven?
A
Een brief die de kerk van je kocht
B
Een brief die je kocht om in de hemel te komen
C
Een brief die je kocht om in de hel te komen
D
Een brief die de kerk verkocht

Slide 5 - Quiz

Wat zijn watergeuzen?
A
Nederlandse opstandelingen die Italianen vanaf zee bestreden
B
Nederlandse opstandelingen die Spanjaarden vanaf zee bestreden
C
Nederlandse opstandelingen die Russen vanaf zee bestreden
D
Nederlandse opstandelingen die Duitsers vanaf zee bestreden

Slide 6 - Quiz

Wanneer begon de Nederlandse Opstand?
A
1568
B
1648
C
1576
D
1579

Slide 7 - Quiz

De leider van de Nederlandse Opstand was...
A
Jan Pieterszoon Coen
B
Maurits van Oranje
C
Johan de Witt
D
Willem van Oranje

Slide 8 - Quiz

Wat is geen oorzaak van de Nederlandse opstand?
A
Nederlandse burgers willen stemrecht.
B
Er is honger in de Nederlanden.
C
De adel heeft minder macht.
D
Ketter vervolgingen.

Slide 9 - Quiz

Een politieke oorzaak voor het ontstaan van de Nederlandse opstand is:
A
het streng doorvoeren van centralisatiepolitiek (centraal bestuur)
B
het niet hebben van een landvoogd
C
De Nederlanden wilden gewoon zelf regeren
D
de Staten-Generaal kreeg de macht van Spanje

Slide 10 - Quiz

Wat was het belangrijkste gevolg van de Nederlandse opstand?
A
Nederland werd een onafhankelijk land met een eigen bestuur.
B
Willem van Oranje werd de vader des vaderlands.
C
Nederland kreeg na afloop zijn eerste grondwet.
D
Nederland leerde dat ze moesten luisteren naar hun koning.

Slide 11 - Quiz

Gebeurtenissen tijdens de Nederlandse Opstand.
1.Beeldenstorm
2.Plakkaat van Verlating
3.Verovering van den Briel
4.Moord op Willem van Oranje
Wat is de goede volgorde?
A
1-2-3-4
B
1-3-2-4
C
4-1-2-3
D
4-3-1-2

Slide 12 - Quiz

Wanneer vond de Beeldenstorm plaats?
A
1566
B
1585
C
1633
D
1643

Slide 13 - Quiz

Wat is een hagenpreek
A
Katholieke mis in de kerk
B
Katholieke mis in de buitenlucht
C
Protestantse mis in de kerk
D
Protestantse mis in de buitenlucht

Slide 14 - Quiz

Waar was de hoge adel ontevreden over wat betreft de centralisatiepolitiek van Filips II
A
aantasting van hun privileges
B
de beeldenstorm
C
de godsdienstvrijheid
D
Het calvinisme

Slide 15 - Quiz

Welk jaartal hoort bij de inname van Den Briel door de watergeuzen?
A
1568
B
1581
C
1572
D
1574

Slide 16 - Quiz

Waar waren de protestanten NIET op tegen?
A
Aflaten
B
Heiligen
C
Beelden
D
Bijbel

Slide 17 - Quiz

Waar heeft deze afbeelding mee te maken?
A
Aflatenhandel
B
Rijksdag in Worms
C
Plakkaat van Verlatinghe
D
Maarten Luther moet zich verantwoorden

Slide 18 - Quiz

Wat was het belangrijkste doel van de inquisitie in de middeleeuwen?
A
Ketters straffen
B
Mensen terug krijgen naar het katholieke geloof
C
Martelingen uitvoeren
D
Als voorbeeld dienen voor ketters

Slide 19 - Quiz

In de 16e eeuw vonden veel mensen dat ze geen---(1)--- meer nodig hadden om een goed christen te zijn. Dat kwam door de invloed van....(2)..... : daardoor gingen mensen steeds.....(3)..... denken. Ook hadden mensen moeite met machtsmisbruik door....(4).... . Die....(5)..... voor veel geld aflaatbrieven. Met zulke brieven hoopten....(6)..... eerder in de hemel te komen.
A
1. God 2. geestelijken 3. zelfstandiger 4. gelovigen 5. verkochten 6. gelovigen
B
1. Priesters 2. het humanisme 3. zelfstandig 4. geestelijken 5. verkochten 6. gelovigen
C
1. Paus 2. hervormers 3. geloviger 4. priesters 5. kochten 6. geestelijken
D
1. Bisschoppen 2. de Renaissance 3. dommer 4. Paus 5. verkocht 6. slaven

Slide 20 - Quiz

Welke zin over Maarten Luther is onjuist?
A
Hij vond de bijbel zeer belangrijk
B
Hij vond de bijbel onbelangrijk, want daar stonden fouten in
C
Hij was tegen de verering van heiligen
D
Hij vond dat de kerk te rijk was geworden

Slide 21 - Quiz

Waarom vond Luther dat de bijbel in het Duits vertaald moest worden?
A
Dan kon iedereen zelf de bijbel lezen
B
Hij vond Duits mooier dan Latijn
C
Geestelijke spraken vooral Duits
D
Hij kreeg daar veel geld voor betaald

Slide 22 - Quiz

Karel V en Filips II wilden een centraal bestuur invoeren.
Wat past het best bij de situatie in de Nederlanden in de tijd vóór Karel V?
A
Edelen en burgers hadden in hun eigen gebied veel macht
B
Wetten waren overal gelijk
C
Belastingen waren overal gelijk
D
Er was een koning die vertelde wat edelen en burgers moesten doen

Slide 23 - Quiz

Wat was de oorzaak van de Beeldenstorm?
A
De adel was kwaad over de centralisatie
B
Filips II voerde vaste belastingen in
C
katholieken en protestanten voerden een bloedige oorlog
D
Protestanten waren fel tegen de katholieke verering van heiligenbeelden

Slide 24 - Quiz

Welke zin past niet bij het centraal bestuur?
A
Ambtenaren helpen de heerser bij het bestuur.
B
De koning reist niet meer rond om zijn gebieden te controleren.
C
De adel helpt de koning bij het bestuur van zijn gebieden.
D
Steden hebben eigen regels en wetten.

Slide 25 - Quiz

In.....(1)..... begon in de Nederlanden een opstand tegen de Spaanse regering. Een van de oorzaken was dat de hertog van Alva de protestanten.....(2)...... . Eerst hadden de opstandelingen.......(3)....... . Dat veranderde in......(4)....... , toen Den Briel werd veroverd door......(5)....... . Deze stad lag in.......(6)........
A
1. 1568 2. wreed strafte 3. weinig 4. 1572 5. de watergeuzen 6. Holland
B
1. 1566 2. vervolgde 3. veel 4. 1574 5. de Spanjaarden 6. Zeeland
C
1. 1581 2. wreed strafte 3. weinig 4. 1572 5. katholieken 6. Holland
D
1. 1567 2. vervolgde 3. veel 4. 1575 5. bosgeuzen 6. Zeeland

Slide 26 - Quiz

Welk besluit namen de opstandige gewesten in 1581?
A
Dat ze Filips niet meer als hun koning beschouwen
B
Om samen te gaan werken in de Unie van Utrecht
C
De strijd aan te gaan met de koning van Spanje
D
Om verder te gaan als een Republiek

Slide 27 - Quiz

Zet de gebeurtenissen in de goede tijdsvolgorde, van vroeger naar later.
1. De Opstand loopt ten einde.
2. Antwerpen wordt veroverd door de Spanjaarden.
3. De Spanjaarden moeten zich terugtrekken uit Holland.
4. De opstandige gewesten scheiden zich af van het Spaanse Rijk.
5. De Beeldenstorm breekt uit.
6. De Opstand begint met een inval door Willem van Oranje vanuit Duitsland
7. Watergeuzen veroveren Den Briel.

A
7, 6, 5, 3, 4, 2, 1
B
5, 7, 6, 3, 4, 2, 1
C
5, 6, 7, 3, 4, 2, 1
D
5, 6, 3, 7, 2, 4, 1

Slide 28 - Quiz

Lees de bron. Welke zin over de pausen is NIET juist?
A
Pausen waren allemaal van adel
B
Ze kunstenaars geld gaven om kunstwerken te maken.
C
Ze net zo luxe leefden als rijke burgers.
D
een andere mentaliteit hadden dan eerdere pausen.

Slide 29 - Quiz

Lees de zinnen over de Nederlandse gewesten aan het begin van de 16e eeuw. Welke zin over de gewesten is juist?
A
hadden een stadhouder die alle belangrijke beslissingen nam
B
moesten hun beslissingen altijd voorleggen aan de Staten-Generaal.
C
werden meestal direct door Karel V persoonlijk bestuurd
D
waren erg zelfstandig en namen zoveel mogelijk beslissingen zelf.

Slide 30 - Quiz

Bekijk de prent over de Spaanse inname van Haarlem (1572). Wie heeft de prent gemaakt?
A
een Nederlander, want de prent is negatief over de Spanjaarden
B
een Nederlander, want de prent laat de stad Haarlem zien.
C
een Spanjaard, want de prent laat zien dat de Spanjaarden de strijd winnen.
D
een Spanjaard, want de prent is positief over de Spanjaarden.

Slide 31 - Quiz

Waar had Luther kritiek op?

A
Op de rol die God speelde in het leven van de mensen.
B
Op het lezen van de Bijbel in het Duits.
C
Op het uitgebreid vieren van de Christelijke feestdagen.
D
Op het feit dat veel geestelijken niet volgens de regels van de Bijbel leefden.

Slide 32 - Quiz