22 37 Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp en bwb

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen
timer
8:00
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen
timer
8:00

Slide 1 - Slide

Deze week....
Les 1: 
Nakijken,  terugblik, instructie PV, Z,G, O, bijwb
Instructie Lijdend Voorwerp en meewerkend voorwerp

Les 2: Zelfstandig werken / weektaak


Slide 2 - Slide

Vragen over het huiswerk?

Slide 3 - Slide

Doel
Je leert hoe je het lijdend voorwerp ,meewerkend voorwerp herkent in een zin. 


Slide 4 - Slide

Terugblik

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm

Slide 6 - Mind map

Onderwerp

Slide 7 - Mind map

Werkwoordelijk gezegde

Slide 8 - Mind map

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is een nieuw zinsdeel. 

Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 

Lijdend voorwerp (lv)

Slide 9 - Slide

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP

Let op: 
  • niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
  • Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
Het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is de persoon die iets overkomt in de zin.

Slide 10 - Slide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp is iemand die meewerkt met het onderwerp. Het meewerkend voorwerp ontvangt iets.

Leon geeft een cadeau aan Emma.

Let op! Niet iedere zin heeft een meewerkend voorwerp.

Slide 11 - Slide

Hoe vind je het MV?

Vraag:
Aan wie of voor wie + wwg + O+ LV
(aan wie/voor wie+ alles)

Slide 12 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt, noem je bijwoordelijke bepaling.

Slide 13 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
Geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, hoe....

Slide 14 - Slide

Volgorde zinsontleden!
Piet= PV
Zag= zindsdelen
Grote= gezegde werkwoordelijk gezegde
Overhemden= Onderwerp

Liggen= LV
Met= MV
Blauwe =Bijwb

Slide 15 - Slide

lijdend voorwerp
A
zinsdelen
B
woordsoorten

Slide 16 - Quiz

Wat is een lijdend voorwerp?
A
iets dat nodig is voor de handeling uit de zin
B
iets of iemand die de handeling uitvoert
C
iemand die iets zegt
D
het lijdend voorwerp bestaat niet

Slide 17 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 18 - Quiz

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Een vraagzin maken
B
Aan wie of voor wie...?
C
Wie/wat+pv+o+gezegde
D
Wie/wat+gezegde

Slide 19 - Quiz

Het lijdend voorwerp is altijd een persoon.
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quiz

Het meewerkend voorwerp is altijd een 'wie'.
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
Hun vertelde ik de waarheid.
A
hun
B
ik
C
de waarheid

Slide 22 - Quiz

Een meewerkend voorwerp
A
staat in elke zin
B
moet altijd aan/voor bevatten
C
staat in een zin met werkwoorden die iets te maken hebben met vertellen of geven
D
"ondergaat'' wat het onderwerp doet

Slide 23 - Quiz

Wat kan je altijd bij het meewerkend voorwerp doen?
A
aan/voor toevoegen
B
alleen voor toevoegen
C
aan/voor weghalen
D
aan weghalen

Slide 24 - Quiz

Het meewerkend voorwerp...
A
aan wie of voor wie + wg + ow + lv
B
wie + gezegde + onderwerp
C
wat + gezegde + onderwerp
D
is altijd een voorwerp

Slide 25 - Quiz

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen
timer
10:00

Slide 26 - Slide

Nu jij.......

Weektaak :
Hoofdstuk 22      2,3,5 t/m 8
Hoofdstuk 37      6 ( ook lv en mv) en 7
Leren: Hoofdstuk 22 en 37 (alleen bwb)
Grammaticakaartjes


Slide 27 - Slide