10. mogen mocht / mochten heeft gemogen
11. staan stond / stonden heeft gestaan
12. vragen vroeg / vroegen heeft gevraagd
13. weten wist / wisten heeft geweten
14. willen wilde óf wou / wilden heeft gewild
15. worden werd/werden is geworden
16. zeggen zei / zeiden heeft gezegd
17. zien zag / zagen heeft gezien
18. zoeken zocht / zochten heeft gezocht
19. zullen zou / zouden ...........
20. zijn was / waren is geweest