Alphen A2B1 28 februari 2022



De woorden van LINK 2
hoofdstuk 2
taken 1 en 2
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 4

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson



De woorden van LINK 2
hoofdstuk 2
taken 1 en 2

Slide 1 - Slide

Tijdens een lange .................... praten de directieleden over de crisis.
A
plaatsvinden
B
voorbereiden
C
rond
D
bijeenkomst

Slide 2 - Quiz

Bij de begrafenis van mevrouw de Wit waren er maar twee .................. aanwezig.
A
familieleden
B
eindigen
C
compleet
D
uerenlang

Slide 3 - Quiz

We lopen over de begraafplaats langs oude ...................
A
grafen
B
gravven
C
graven
D
graffen

Slide 4 - Quiz

Wat is jouw ................... ijssmaak, pistache of aardbeien?
A
direct
B
bereiden
C
favoriete
D
compleet

Slide 5 - Quiz

Mijn oma .................. de tafel met het antieke tafelzilver.
A
dekt
B
deken
C
deekt
D
dek

Slide 6 - Quiz

Gecondoleerd, met het ................... van je oom.
A
plaatsvinden
B
overlijden
C
troost
D
kist

Slide 7 - Quiz

Boosheid is soms een .................. van het rouwproces.
A
verdrietig
B
rouwkaart
C
onderdeel
D
men

Slide 8 - Quiz

De moeder van Janice schreeuwt tegen haar: "Ga .............. naar je kamer!"
A
middernacht
B
voorbereiding
C
direct
D
kerstnacht

Slide 9 - Quiz

Waar zal de plechtigheid .................?
A
plaatsvinden
B
vindplaatsen
C
voorbereiden
D
bereidenvoor

Slide 10 - Quiz

Janna is verdrietig, maar ze put veel ..................... uit haar geloof.
A
condoleren
B
troost
C
eindigen
D
hoogtepunt

Slide 11 - Quiz

Tijdens de pandemie zijn veel oude mensen ....................
A
overlijden
B
overgeleden
C
geoverleden
D
overleden

Slide 12 - Quiz




Voornaamwoorden

Slide 13 - Slide

Het is jouw auto. .................. hebt hem gekocht.

Slide 14 - Open question

Jullie hebben een mooi huis. Is de tuin ook van ....................?

Slide 15 - Open question

U laat iets liggen. Is dit ........................... horloge?

Slide 16 - Open question

Wij hebben een vakantiehuis geboekt. Kijk, een foto van ....................... huis.

Slide 17 - Open question

Mijn zusje is blij. Ze heeft .................... diploma gehaald.

Slide 18 - Open question

Ik heb jou nog niet gehoord. Wat is ........................ mening over dit onderwerp?

Slide 19 - Open question

Ik heb twee tassen. Deze zijn allebei van .................

Slide 20 - Open question

Is dat de bal van Peter? Ja, de bal is van ......................

Slide 21 - Open question




Scheidbare werkwoorden

Slide 22 - Slide


Een scheidbaar werkwoord bestaat uit een 
prefix + werkwoord
het werkwoord staat na het onderwerp en de prefix komt achteraan de zin

Slide 23 - Slide


In de tegenwoordige tijd is het werkwoord gescheiden als er maar één werkwoord in de zin staat.
In een
"gewone" hoofdzin
gebiedende wijs
als er "te" in de zin staat

Slide 24 - Slide


je - aankleden
in de gebiedende wij

Slide 25 - Open question

hij - aanbieden - kopje koffie

Slide 26 - Open question

de scholieren - meedoen - met de wedstrijd

Slide 27 - Open question

opruimen - je boeken
gebiedende wijs

Slide 28 - Open question

Maria - lopen - te - nadenken

Slide 29 - Open question

Jullie - staan - te - kouvatten

Slide 30 - Open question




onregelmatige werkwoorden

Slide 31 - Slide

1. brengen bracht / brachten             heeft gebracht 
2. denken dacht / dachten                 heeft gedacht 
3. doen deed / deden                           heeft gedaan 
4. hebben had / hadden                      heeft gehad 
5. houden hield / hielden                     heeft gehouden 
6. komen kwam / kwamen                  is gekomen 
7. kopen kocht / kochten                      heeft gekocht 
8. kunnen kon / konden                        heeft gekund 
9. moeten moest / moesten                heeft gemoeten  
10. werd / werden                                   is geworden  

Slide 32 - Slide

10. mogen mocht / mochten            heeft gemogen 
11. staan stond / stonden                    heeft gestaan 
12. vragen vroeg / vroegen                 heeft gevraagd 
13. weten wist / wisten                         heeft geweten 
14. willen wilde óf wou / wilden         heeft gewild 
15. worden werd/werden                     is geworden
16. zeggen zei / zeiden                         heeft gezegd 
17. zien zag / zagen                                heeft gezien 
18. zoeken zocht / zochten                   heeft gezocht 
19. zullen zou / zouden                          ........... 
20. zijn was / waren                                is geweest

Slide 33 - Slide

Zij hebben de hond .................... (houden)

Slide 34 - Open question

Wat heb je .........................? (zien)

Slide 35 - Open question

Wat ..................... je Berlijn? (doen)

Slide 36 - Open question

De leerkracht van de basisschool .................... niet komen. (kunnen)

Slide 37 - Open question

We hebben er niet over .................... (denken)

Slide 38 - Open question

De politie-agent .................. wat we aan het doen waren. (vragen)

Slide 39 - Open question

Mijn vriendin en ik hebben schoenen ....................... (kopen)

Slide 40 - Open question