- hij/zij/het én jij: stam +t (eindigt stam op -d dan schrijf je bij hij/zij/het +t ook al hoor je deze niet, zoals het verbrandt, hij wordt, zij bidt)
- hij/zij/het én jij: stam +t (geen extra t bij werkwoorden waarbij de stam eindigt op t, zoals hij zit, zij praat, jij zet)
Slide 3 - Slide
komma
,
- opsomming: meng de komkommer, sla, tomaten, uitjes en dressing.
- aanspreken: Frits, kun jij koffie halen?
- 2 pv's: als je klaar bent, kun je aan je fictieopdracht werken.