Woordenschat compleet

Woordenschat
Vandaag vijf (nieuwe) woorden bij het thema Eten.

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

1 / 33
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woordenschat
Vandaag vijf (nieuwe) woorden bij het thema Eten.

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 1 - Slide

uiteraard
  • natuurlijk;
  • zeker weten;
  • Zin: Uiteraard is patat ongezond, maar het is wel lekker!

Slide 2 - Slide

uitkijken
  • goed opletten, zodat er niets erg gebeurt;
  • Werkwoord: ik kijk uit, hij kijkt uit, wij kijken uit;
  • Zin: Kijk uit! Die auto komt bijna tegen jou aan!

Slide 3 - Slide

ruim
  • iets meer dan;
  • Zin: Deze pizza is ruim genoeg voor 4 personen. (deze pizza is meer dan genoeg voor 4 personen.)

Slide 4 - Slide

(de) onzin

  • iets wat niet waar is;
  • iets wat belachelijk is;
  • zin: Het is onzin dat je nooit pizza mag eten, omdat het ongezond is.
  • zin: Wat jij zegt is onzin! Dat is helemaal niet waar.

Slide 5 - Slide

de keuze
  • de keer dat je kiest;
  • de mogelijkheid om te kiezen;
  • Wat is jouw keuze? Pizza of patat?

Slide 6 - Slide

Vul in:
Uiteraard vind ik dit eten lekker:

Slide 7 - Open question

Waar wordt het woord
ruim
goed gebruikt?
A
Ik heb 111,24 euro. Dat is ruim 100 euro.
B
Ik heb 111,24 euro. Dat is ruim 110 euro.
C
Ik heb 111,24 euro. Dat is ruim 112 euro.
D
Ik heb 111,24 euro. Dat is ruim 111 euro.

Slide 8 - Quiz

Maak een zin met het woord:
de keuze

Slide 9 - Open question

Waar wordt het woord
de onzin
goed gebruikt?
A
Wat je zegt is niet waar. Dat is onzin.
B
Misschien is het waar wat je zegt. Dat is onzin.
C
Natuurlijk is dat waar! Dat is onzin.
D
Jij hebt gelijk. Dat is onzin.

Slide 10 - Quiz

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 11 - Slide

Als je de straat oversteekt, moet je goed ............. voor de auto's.

Slide 12 - Open question

Wat een ...........! Dat is helemaal niet waar wat je zegt.

Slide 13 - Open question

Wil jij nu ... ...... maken? Ik wil weten wat je wilt eten vanavond!

Slide 14 - Open question

............. heb ik het goede antwoord gegeven. Ik heb goed geleerd!

Slide 15 - Open question

Je hebt ........... de tijd om op school te komen. Het is nu 08.20 uur en de les begint pas over 10 minuten.

Slide 16 - Open question

Woordenschat
Vandaag vijf (nieuwe) woorden bij het thema Eten.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 17 - Slide

aanbevolen
  • iets waar over gezegd is dat het erg goed is;
  • iemand waar over gezegd is dat deze persoon goed is;
  • Zin: De aanbevolen hoeveelheid fruit per dag is 2 stuks.
  • Zin: Dit hotel wordt aanbevolen door veel mensen. Dit hotel is dus goed.

Slide 18 - Slide

aanzienlijk
  • groot;
  • erg;
  • belangrijk;
  • zin: Op dit moment zijn er aanzienlijk veel problemen met de laptops. Er zijn veel laptops stuk.

Slide 19 - Slide

besparen
  • minder uitgeven;
  • minder gebruiken;
  • Werkwoord: ik bespaar, hij bespaart, wij besparen;
  • Zin: Als je geld wilt besparen, moet je goedkope kleding kopen.

Slide 20 - Slide

bevatten
  • in zich hebben;
  • bij eten kan je zien wat er allemaal in zit (zie foto);
  • Zin: Appels bevatten veel vitaminen.
  • zin: Cola bevat veel suiker. Dat is ongezond!

Slide 21 - Slide

gevarieerd
  • als iets uit verschillende dingen bestaat;
  • ander woord: verschillende
  • zin: Het is belangrijk om gevarieerd te eten. Als je altijd hetzelfde eet, is dat niet gezond.

Slide 22 - Slide

Vul aan:
Ik kan aanzienlijk goed......

Slide 23 - Open question

Waar wordt het woord
aanbevolen
goed gebruikt?
A
Het wordt aanbevolen elke dag fruit te eten. Fruit is slecht voor je.
B
Het wordt aanbevolen om elke week te sporten. Sporten is slecht voor je gezondheid.
C
Het wordt aanbevolen om elke dat pizza te eten. Pizza is gezond.
D
Het wordt aanbevolen om elke avond goed te slapen. Dat is goed voor je lichaam.

Slide 24 - Quiz

Waar wordt het woord
besparen
goed gebruikt?
A
Als je geld wilt besparen, moet je dure kleding kopen.
B
Als je geld wilt besparen, moet je goed naar de reclame kijken.
C
Als je geld wilt besparen, moet je veel geld uitgeven.
D
Als je geld wilt besparen, moet je geld aan andere mensen geven.

Slide 25 - Quiz

Waar zie je een gevarieerde maaltijd?
A
B
C
D

Slide 26 - Quiz

Maak een zin met de woorden:
bevatten - melk

Slide 27 - Open question

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 28 - Slide

Het wordt ............... dat je niveau A2 hebt als je naar een nieuwe school gaat.

Slide 29 - Open question

De hoeveelheid suiker is ................. in cola.

Slide 30 - Open question

Ik wil graag geld .............. Kan jij mij helpen hoe ik dat kan doen?

Slide 31 - Open question

Cola ................ heel veel suiker.

Slide 32 - Open question

Als je gezond wilt eten, is het belangrijk om ................ te eten.

Slide 33 - Open question