This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Passé composé
Slide 1 - Slide
Lesdoel
Aan het einde van deze les heb je de passé composé herhaald en geoefend
Slide 2 - Slide
Uit hoeveel delen bestaat de passé composé?
A
1
B
2
Slide 3 - Quiz
Passé composé =
voltooid tegenwoordige tijd
Ik heb gedanst = J'ai dansé
Slide 4 - Slide
Passé composé bestaat uit:
1.Onderwerp
2. Hulpwerkwoord =een vorm van AVOIR (hebben) / ETRE (zijn)
3. Een voltooid deelwoord
Slide 5 - Slide
Je hebt dus het rijtje van AVOIR weer nodig!
Noteer het rijtje van AVOIR
Slide 6 - Open question
En het rijtje van ETRE!
Noteer het rijtje van ETRE
Slide 7 - Open question
Het voltooid deelwoord
Regelmatige ww Onregelmatige ww
werkwoorden op ER --> é avoir = eu = gehad
faire = fait = gedaan
être = été = geweest
aller = allé(e)(s) = gegaan
parler --> J'ai parlé faire --> Nous avons fait
Slide 8 - Slide
Als het hww een vorm van être is en het onderwerp is vrouwelijk; wat komt er dan achter het voltooid deelwoord?
A
niks
B
e
C
s
D
es
Slide 9 - Quiz
En als het onderwerp vrouwelijk meervoud is?
A
niks
B
e
C
s
D
es
Slide 10 - Quiz
En als het onderwerp mannelijk meervoud is?
A
niks
B
e
C
s
D
es
Slide 11 - Quiz
m
v
ev
e
mv
s
es
Slide 12 - Slide
Hij heeft gedanst
A
Il a danse
B
Il ont dansé
C
Il dansé
D
Il a dansé
Slide 13 - Quiz
Jullie hebben gewerkt
A
vous travaillez
B
vous travaillé
C
vous avons travaillé
D
vous avez travaillé
Slide 14 - Quiz
Zij is gegaan
A
Elle a allé
B
Elle a allée
C
Elle est allé
D
Elle est allée
Slide 15 - Quiz
Jullie hebben gehad
A
Vous avez eu
B
Vous avez été
C
Vous eu
D
Vous êtes eu
Slide 16 - Quiz
Zij heeft gedanst
A
Elle a dansé
B
Elle est dansé
C
Elle a dansée
D
Elle est dansée
Slide 17 - Quiz
Susanne en Marie zijn aangekomen
A
S et M sont arrivés
B
S et M sont arrivée
C
S et M sont arrivé
D
S et M sont arrivées
Slide 18 - Quiz
Jij bent geweest
A
Tu es été
B
Tu as été
C
Tu été
D
Tu a été
Slide 19 - Quiz
Ik heb gewoond.
A
J'ai habite
B
J'ai habité
C
Je suis habité
D
Je habité
Slide 20 - Quiz
De jongens zijn gevallen
A
Les garcons sont tombé
B
Les garcons sont tombées
C
Les garcons sont tombés
D
Les garcons ont tombés
Slide 21 - Quiz
Hij heeft gepraat
A
Il a parlé
B
Ils ont parlé
C
Elle a parlé
D
Nous avons parlé
Slide 22 - Quiz
Jij bent begonnen
A
Tu es commencé
B
Tu es commencée
C
Tu as commencé
D
Tu as commencée
Slide 23 - Quiz
Passé Composé
Onderwerp + Hulpwerkwoord + Voltooid deelwoord
Hulpwerkwoord: être & avoir
Slide 24 - Slide
Ik heb een ijsje gegeten.
heb > hebben = avoir
Ik ben in het water gevallen.
ben > zijn = être
avoir & être = hulpwerkwoorden (auxiliaires)
Slide 25 - Slide
Welk hulpwerkwoord gebruik je in de passé composé voor bijna 95% van de werkwoorden?
A
être
B
avoir
Slide 26 - Quiz
Hoe maak je van het werkwoord 'rester' een voltooid deelwoord?
Slide 27 - Open question
Bij welk hulpwerkwoord moet je eventueel extra letters plaatsen achter het voltooid deelwoord?
A
être
B
avoir
Slide 28 - Quiz
Jij hebt gedanst
Slide 29 - Open question
Passé composé - volt. dw.
Wanneer het werkwoord in de passé composé wordt vervoegd met het hulpwerkwoord être past het voltooid deelwoord zich aan het onderwerp. Kijk goed naar deze voorbeelden:
Il est allé au collège. Hij is naar school gegaan.
Elle est allée au collège. Zij is naar school gegaan.
Ils sont allés au collège. Zij zijn naar school gegaan.
Elles sont allées au collège. Zij zijn naar school gegaan.